Overstroming
Overstroming |
---|
Onder overstroming wordt verstaan het onder water lopen, meestal plotseling, van landerijen, in de regel als gevolg van een dijkdoorbraak, veroorzaakt door golfoverslag bij stormvloeden of door ontgronding. Grote gebieden van Zeeland zijn één of meermalen overstroomd. De stad Reimerswaal en talrijke dorpen zijn door overstroming te gronde gericht. In de Oostwatering van Zuid-Beveland verdwenen o.a. Agger, Broecke, Duvenee, Hinkelenoord, Kreke, Lodijke, Mare, Steelvliet en Valkenisse; op het eiland Tholen was Moggershil een zelfde lot beschoren; op Schouwen verdronken o.a. Bommenede, Borrendamme, Brieskerke, Clauskinderen, Koudekerke, Lookshaven, Simonskerke en Zuidkerke. De meest bekende overstromingen werden veroorzaakt door de 1e en 2e St.-Elisabethsvloed (1404 en 1421), de 1e en 2e Cosmas- en Damianusvloed (1477 en 1509) de St.-Felix vloed (1530), de St.-Pontiaansvloed (1552), de Allerheiligenvloed (1570) en verder o.a. de vloeden van 1682, 1808, 1906 en 1953. De vele in het Zeeuwse polderland aanwezige geulen, kreken en wielen zijn vrijwel alle restanten van stroomgeulen en dijkdoorbraken, door overstroming teweeggebracht. Het effect van de stormvloeden is in het verleden soms aanwijsbaar vergroot door menselijke tekortkomingen. Het winnen van zout op buitendijkse gronden bijvoorbeeld de zg. moernering heeft menige zeewering ondermijnd. Het gebruik van puin voor de opbouw van het dijklichaam, het afgraven van slaperdijken, de talloze twisten over onderhoudsplicht van de dijken hebben het geweld van wind en water gemakkelijker spel gegeven. Bovendien maakte men de dijken betrekkelijk laag. Anderzijds veroorzaakte het eeuwenlang inpolderen een toenemend tij op de Zeeuwse wateren, waardoor het optreden van dijkdoorbraken in de hand is gewerkt oever- en dijkvallen). Rekeningen, oorkonden en kronieken verschaffen ons schaarse gegevens aangaande de oudere middeleeuwse overstromingen; echte nieuwsberichten van tijdgenoten zijn er pas sinds 1530. In dat jaar werd op 5 nov. Zeeland overrompeld door de St.-Felix vloed, die de gehele Noordzeekust tussen Skagens Horn en Duinkerke bedreigde. Schouwen, Duiveland en de Bevelanden schenen tot ondergang gedoemd. Jan Jansen Reigersberg van Kortgene beschreef het gebeurde in Dye Chronycke van Zeelandt, te Antwerpen gedrukt in 1551. Hij zelf gedupeerd door de ramp en verhuisd naar Veere, waar hij het tot groot aanzien bracht gewaagde in sobere bewoordingen van het verlies aan land, oogst en vee en betreurde bovenal `datter so menich mensche ionc en oudt verdroncke diemen niet gehelpen en conde'. Met bijstand van de centrale landsregering destijds een zeldzaamheid werd Schouwen opnieuw beverst; Noord-Beveland werd eerst tegen het einde van de 16e eeuw bedijkt, Reimerswaal kwam de ramp nooit geheel te boven en is een eeuw later prijsgegeven. Zie verder stormvloeden.