Tholen (1)

Uit Wiki ZB
Ga naar: navigatie, zoeken
Tholen (1)

Tekst uit de Encyclopedie van Zeeland 1982-1984

1. Voormalig eiland in het noordoosten van de provincie Zeeland: omspoeld door de Krabbe(n)kreek in het noorden. Koeten en Mastgat in het westen en de Oosterschelde Brabantsche Vaarwater, Dortsman, Tholensche Gat) in het zuiden. Ten oosten van het eiland stroomde de Eendracht, thans Schelde-Rijnverbinding. Ten zuidoosten van het voormalige eiland komt het Zoommeer tot stand. Naamsafleiding: zie onder Tholen. 3. Tholen is met Noord-Brabant verbonden door twee bruggen (bij de stad Tholen en ten noorden van Oud-Vossemeer) en in het noorden met het voormalige eiland St.-Philipsland door een damverbinding, aansluitend op de Thoolse Van Haaftenpolder Krabbenkreekdam). De gemeente Tholen, opp. 14.567 ha (zie 2 hieronder) omvat het hele voormalige eiland: de belangrijkste kernen zijn de stad Tholen (zie 3 hieronder), St.-Maartensdijk, Oud Vossemeer, Poortvliet, Seherpenisse, St. Annaland en Stavenisse. Het Thoolse poldergebied, verenigd met de polders van St. Philipsland in het Waterschap Tholen, beslaat een opppervlakte van ca. 11.263 ha: het bij de aanleg van de Schelde-Rijnverhinding binnengedijkte gebied tussen Tholen en St. Philipsland omvat ca. 150 ha. De kleinste polder van Tholen is de Molenpolder (ca. 3 ha), de grootste de Poortvliet- en Mallandpolder (ca. 1747 ha). Geschiedenis en historische geografie: (Voor nadere gegevens zie bij de desbetreffende plaatsen, polders e.d. en onder geschiedenis.) Ontstaan. Vondsten ten oosten van Poortvliet en ten zuiden van St.-Maartensdijk van Romeins en vroeg-inheems gebruiksaardewerk keramiek) uit de eerste tot in de derde eeuw n.Chr., aangetroffen twee meter beneden het maaiveld op het veen, wijzen er opdat er in het begin van onze jaartelling reeds bewoning op Tholen was. Na de transgressiefase van 300 tot 500 n.Chr. (Duinkerke II) is het veenpakket, waarvan de dikte van enkele centimeters tot twee meter varieert in de Weihoek onder Poortvliet is zelfs 385 cm veen gevonden met een laag zeeklei overdekt (zie bodem, de Afzetting van Duinkerke, het Oudland). De oudste, middeleeuwse delen van het eiland Tholen zijn ongetwijfeld Schakerloo, Poortvliet met Malland de Oudelandpolder van St.-Maartensdijk en Scherpenisse (met Westkerke). Vermoedelijk waren deze gronden na de Duinkerke II-transgressiefase. in de Karolingische tijd (800-1000) weer bewoonbaar: sporen van bewoning zijn echter uit deze vroeg-middeleeuwse tijd (nog) niet ontdekt. Het in 1509 verloren gegane Stavenisse is eveneens vrij vroeg ontstaan. De bovengenoemde Oudlandgronden werden in de 11e en 12e eeuw door een nieuwe transgressiefase bedreigd. Zo teisterde een grote stormvloed in 1014 de Vlaamse kust. Mogelijk heeft deze ook voor Tholen gevolgen gehad. Na de stormvloed uit de eerste helft van de 11e eeuw is het enige tijd rustig. In 1134 slaat de zee opnieuw toe, waarschijnlijk zijn toen grote delen van Zuid-Beveland blijvend overspoeld. Ongetwijfeld heeft ook de zuidkant van Tholen van deze stormvloed ernstig geleden. Het zijn de stormvloeden uit deze periode die de aanleiding waren tot het opwerpen van hoogten (bergjes, zie werf) en de aanleg van dijken. De inbraken vonden vermoedelijk hoofdzakelijk plaats vanuit de Pluimpot en de Striene, een tweetal grote geulen. Werven. Op Tholen hebben in de oudste polders verscheidene (12?) bergjes (werven) gelegen, welke in de 12e en 13e eeuw zijn opgeworpen. Alleen de Westkerkse berg is bewaard gebleven. Een aantal van deze werven werd in twee gedeelten opgeworpen. Het oudste deel, de zg. kernheuvel, die niet hoger dan 2 à 3 m was, zou als vluchtberg in tijden van hoogwater hebben gediend. De latere verhogingen hadden waarschijnlijk een militaire betekenis. Kort na de inbraken is men begonnen met de aanleg van dammen en dijken om zo de hoogstliggende delen te beschermen. Zo werd de inbraakgeul bij Scherpenisse afgesloten. Uit een oorkonde van 1285 is de naam Scarpenissedam bekend. De direct ten noorden van Poortvliet gelegen Burgermeet werd tegen deze inbraken beschermd door de aanleg van de Engelaarsdijk. Paarsdijk en Stompersdijk. De techniek van de 12e-eeuwse Zeeuw was inmiddels zover gevorderd dat hij zich niet meer behoefde te beperken tot de aanleg van plaatselijke kadijkjes, hoewel nog gebruik werd gemaakt van de in het terrein aanwezige hoogten. Het grondverzet voor deze dijkjes, die zeker niet hoger dan twee meter zijn geweest, was met de toenmalige primitieve hulpmiddelen mogelijk door de toename van de bevolking. Deze toename komt ook tot uiting in de stichting van een groot aantal kerken in dit gewest aan het eind van die eeuw. Bedijkingen. Na de 12e-eeuwse defensieve bedijkingen van het in 1509 verdronken Stavenisse, de Oudelandpolder van St.-Maartensdijk, Scherpenisse, Poortvliet en Schakerloo werden polders offensief bedijkt, zij het dat alleen de hooggelegen schorren met een ruim voorland werden ingepolderd. In de 13e eeuw bedijkte polders zijn de Vijftienhonderdgemeten polder (vóór 1220) en de Oud-Strijenpolder onder Tholen in 1220. In de daarop volgende eeuw werden Priestermeet en Bartelmeet bedijkt en mogelijk ook de Broek- en Roolandpolder tegen Malland. Oud-Vossemeer ontstond eerst in de 15e eeuw door de bedijking van de polder van Oud-Vossemeer tegen Tholen (1411). Het gelijknamige dorp ligt in de omstreeks 1450 bedijkte Kerkepolder. St.-Annaland ontstond in dezelfde eeuw door de inpoldering van een tweetal opwassen (1476), die door de Breedenvliet werden gescheiden. Het huidige Stavenisse is ontstaan door de inpoldering van de Oud-Kempenshofstedepolder in 1419 (opwas) en de polder Stavenisse ca. 1599. Inmiddels waren de verschillende eilanden door afdamming en inpoldering van de geulen met elkaar verbonden. De laatste grote geul, de Pluimpot, die Tholen in een oostelijke en een westelijke helft verdeelde, is in 1556 op twee plaatsen afgedamd. Het laatste deel van dit water dat Scherpenisse en St.-Maartens dijk tot in de 20e eeuw bereikbaar maakte voor schepen, werd in het kader van de Deltawerken in 1957 gesloten. Dit was tevens de laatste inpoldering op Tholen. Landverliezen. Naast de landaanwinsten zijn er ook verliezen geweest, in het bijzonder aan de zuidkant, waar de Scherpenissepolder door oever- en dijkvallen met ca. 250 ha werd verkleind. Tot 1623 lag de waterkering hier ongeveer 560 meter meer zuidwaarts dan nu het geval is. Ten zuiden van Tholen zijn de in 1403 bedijkte Broodeloospolder (70 ha) en de Altekleinpolder respectievelijk in 1570 en 1720 voorgoed verloren gegaan. In de 16e eeuw moest men bij Moggershil westkant na dijkdoorbraken van 1509, 1532 en 1570 een aantal ha prijsgegeven. Na 90 jaar drijvende te zijn geweest, werd Moggershil in 1660 herdijkt. In de 19e eeuw gingen bij Stavenisse nog enige inlagen verloren. De strijd tegen het water wordt nog steeds gevoerd. Een groot aantal malen bedreigde de zee het land. Door de stormvloeden van 1509, 1530, 1532, 1682, 1715, 1720, 1808, 1825 en 1906 zijn de dijken van meerdere polders op Tholen doorgebroken. Bij de laatste overstroming van 1953 werd ruim de helft van Tholen door het zeewater overstroomd. Daarbij waren 27 polders betrokken. In Stavenisse, dat het zwaarst werd getroffen, vielen 153 slachtoffers. De welen of wielen (28), die voornamelijk in de oudste dijken liggen, zijn restanten van deze overstromingen. Het grootste deel van de zeedijken is in de jaren 1975-1980 aanzienlijk verhoogd en verzwaard. Deze geven nu bescherming tegen buitengewone stormvloeden die gemiddeld eens in de 500 jaar voorkomen. Afwatering. Ook de afwatering van het binnenwater eiste veel zorg. Door gebrekkig financieel beheer ontbrak in het verleden vaak op het beslissende moment het geld voor noodzakelijke maatregelen zodat 's winters het water boven het maaiveld stond: dit ondanks het gebruik van windmolens in de 18e en 19e eeuw St.-Maartensdijk en Poortvliet. Het eerste stoomgemaal werd in 1900 voor het waterschap Oud-Vossemeer gebouwd. Later kwamen er ook elders stoom- en motorgemalen. Na de ramp van 1953 is mede door de herverkaveling de afwatering grondig gereorganiseerd. De cultuurtechnische werken begonnen in 1954 in de Scherpenissepolder. Vooral de oudste polders, m.n. de Poortvlietse Weihoek, de Scherpenissepolder en de Schakerloopolder ondergingen ingrijpende veranderingen. Zo werd het aantal kavels in de Poortvlietse Weihoek van 355 met een gemiddelde grootte van 1,2 ha teruggebracht tot 85 met een gemiddelde grootte van 5,1 ha. Ook de lengte van de wegen en waterlopen werd verminderd. In het hele herverkavelingsgebied is het grasland met 33% verminderd. In 1961 werd het grondwerk van de herverkaveling voltooid. In totaal gingen 15 polders aan de zuidzijde geheel op de schop en een klein gedeelte van de Vijftienhonderdgemetenpolder. Bestaansmiddelen. De eerste bewoners van Tholen zullen zoals elders in Zeeland voornamelijk van de veeteelt (schapen), jacht en visserij hebben geleefd. Later werd de landbouw steeds belangrijker. De middeleeuwse bewoners hielden zich vooral ook bezig met het delven van darink (veen), dat gebruikt werd als brandstof en voor de winning van zout (conserveringsmiddel). Zo verkocht graaf Willem III in 1325 een stuk grond in de Bartelmeetpolder om uit te moeren. Te Tholen stonden in 1340 niet minder dan 38 zoutketen. Deze vervening. die zowel binnenals buitendijks plaatsvond, droeg er toe bij dat er land verloren ging. Het delven van darink werd dan ook vele malen verboden, o.m. in 1477 en 1497. Binnendijkse moernering had een hobbelig maaiveld tot gevolg. De sporen zijn door de herverkaveling verdwenen. In 1380 kreeg de stad Tholen de bevoegdheid meestoven te zetten en sindsdien heeft die bedrijvigheid tot in de 19e eeuw steun gegeven aan de welvaart. Vóór het tenietgaan van deze bedrijfstak door de uitvinding (ca. 1870) van de uit steenkoolteer bereide chemische verfstoffen, stonden er op het eiland 14 meestoven, waar een rood plantaardig poeder werd bereid voor de verfindustrie. Met de neergang van het meekrapbedrijf kwam de opkomst van de teelt van suikerbieten en de oestercultuur, de laatste als speculatieve belegging voor welgestelden die voordien betrokken waren hij het meekrapbedrijf. Nog altijd is Tholen een agrarisch gebied. waar bijna 1000 ha cultuurgrond voor de akkerbouw (88%) en als grasland (12%) wordt gebruikt. De gemiddelde bedrijfsgrootte bij agrariërs die hun bedrijf als hoofdberoep uitoefenden was in 1973 20 ha. Van beperkte betekenis is de verbouw van gladiolen, de glastuinbouw bij St.-Annaland en Stavenisse (sinds 1961) en fruitteelt (ca. 75 bedrijven in 1973). De bloemzaadteelt wordt op Tholen steeds belangrijker:; in 1981 werd 150 ha bloemzaad geteeld. in 1982 200 ha. Door de kleinschaligheid van de agrarische bedrijven -de helft is kleiner dan 15 ha- is de bloemzaadteelt een welkome aanvulling. 90% van de planten die zaad leveren wordt gezaaid, 10% met de hand geplant. Het meest wordt éénjarige teelt toegepast (zaaiviool, phlox, leeuwebek, dahlia, gipskruid, schildzaad): tweejarige teelt betreft duizend schoon, margriet, ridderspoor, akelei, scheefkelk. Door het voorkomen van landbouwbedrijven in de stads- en dorpskernen hadden de plaatsen op Tholen tot in de jaren zestig van deze eeuw hoofdzakelijk een agrarisch karakter. Dit is veranderd door het verdwijnen van dit soort bedrijven en de sloop van boerenschuren. Landbouwcrises en schaalvergrotingen hadden tot gevolg dat tussen 1881 en 1950 bijna net zoveel personen zijn vertrokken als de bevolking in 1881 groot was (ca. 14.000 inwoners). Van de visserij van vóór 1800 is weinig bekend. Met de vestiging van de laatste Reimerswalers te Bergen op Zoom en Tholen in 1632 schijnt de visserij voor de stad Tholen belangrijker te zijn geworden. In de 18e eeuw was er strijd over de mosselbanken bij Axel, in welk geschilde stad bemiddelde. De zetel van het in 1825 opgerichte Bestuur der Visserijen op de Zeeuwse Stromen was tot 1896 te Tholen gevestigd. Eerst in de tweede helft van de 19e eeuw is dit bestaansmiddel door de oester- en mosselcultures belangrijk geworden. Door het doodvriezen van de oesters in de strenge winter van 1962/63, de aanleg van de Schelde-Rijnverbinding en de Deltawerken kwam er plotseling een eind aan deze cultures. Thans heeft het grootste deel van de te Tholen geregistreerde vissersvloot (22 in 1978) elders een ligplaats. Het aantal sportvissersboten neemt echter toe. In de zestiger jaren van deze eeuw is er op een deel van de in 1957 afgedamde Pluimpot hij St.-Maartensdijk, nadat deze gemeente als ontwikkelingskern was aangewezen, een aantal kleine industrieën gevestigd. Ook bij het stadje Tholen ontstond een aantal kleine ondernemingen. Een scheepswerf voor houten schepen heeft hier reeds langer de nodige bedrijvigheid t.b.v. de visserij gebracht. Ondanks de vestigingen van deze industrieën is de pendelarbeid groot. In 1974 werkte ca. 25% van de beroepsbevolking buiten het eiland. o.a. in het Rijnmondgebied. De bevolking is voor een aantal voorzieningen op Bergen op Zoom aangewezen. Godsdienst. Wat kerkelijke zaken betreft, ressorteerden Tholen en Oud-Vossemeer, tot de invoering van de nieuwe kerkelijke indeling van 1559, onder het bisdom Luik. De overige plaatsen behoorden tot het bisdom Utrecht. Op 17 april 1577 kwam de Satisfactie tot stand waarbij Tholen als laatste der Zeeuwse steden het gezag van de prins van Oranje erkende. De uitoefening van de katholieke godsdienst werd toegestaan, doch hier van kwam weinig terecht. De kerk werd geplunderd en de geestelijke goederen werden door de Gecommitteerde Raden in beslag genomen. In 1578 verliet de katholieke geestelijkheid de stad en het eiland. De katholieken gingen, tot de stichting van de katholieke kerk in de stad Tholen in 1795, te Lepelstraat onder Halsteren ter kerke. Reeds vele eeuwen is de bevolking overwegend protestant. Dominant is thans de Ned. Herv. Kerk modaliteit Gereformeerde Bond tot vrijmaking der Ned. Herv. Kerken. Daarnaast zijn er nog gereformeerde kerken en een tweetal kleine katholieke parochies. Bestuur. Er zijn op het eiland 15 heerlijkheden geweest. De stad Tholen was tot 1795 één van de zeven stemhebbende steden in de Staten van Zeeland. In de Franse tijd waren de heerlijkheden reeds samengevoegd tot negen gemeenten. Na de opheffing van Nieuw Strijen en Westkerke in 1816, zijn de laatste gemeenten met ingang van 1 juli 1971 opgeheven en opgenomen in de nieuwe gemeente Tholen. De bestuurszetel werd te St.-Maartensdijk gevestigd evenals de zetel van het waterschapsbestuur na de samenvoeging van de polders en de waterschappen op Tholen in 1959. Tien jaar later werd het waterschap St.-Philipsland bij het waterschap Tholen gevoegd. Het ontbreken in het verleden van een groot waterschap heeft er vermoedelijk toe geleid, dat er geen regionaal centrum is gekomen. zoals op de andere Zeeuwse eilanden, Tholen is steeds de grootste plaats op het eiland geweest en telt thans (1982) 5711 inwoners. Elke plaats heeft zijn eigen identiteit. Zie kleurenplaat XIII: t.o. pag. 176.


AUTEUR

J. Kuipers

LITERATUUR

A. Hollestelle, Geschied- en waterstaatkundige beschrijving Tholen. Unger en Westendorp Boerma, De steden. V. Delahaye, Oud- en Nieuw-Vossemeer. Kuiper, Bodem Schouwen-Duiveland en Tholen. Wilderom, Tussen afsluitdammen II. C. Dekker, Zuid-Beveland. J.A. Trimpe Burger, Vluchtbergen bij St.-Maartensdijk (Tholen), Ber. R.O.B. 10-11, 1960-1961, p. 445-452.


AFBEELDING

Kaart van het eiland Tholen uit 1789, de situatie omstreeks 1575 weergevend. Overzichtskaart gemeente Tholen. Polderkaart Tholen