Vrouwenarbeid en -emancipatie: verschil tussen versies
k Johan Francke heeft pagina Vrouwenemancipatie hernoemd naar Vrouwenarbeid en -emancipatie |
|
(geen verschil)
|
Versie van 14 okt 2015 11:53
Vrouwenarbeid en -emancipatie |
---|
Onder vrouwenemancipatie wordt verstaan het streven naar opheffing van de ondergeschikte positie van vrouwen door verbetering van de mogelijkheden en de kansen van deze groep in de maatschappij.
Inleiding
Vrouwen werden tot laat in de 19de eeuw gezien als hoofd van de huishouding en moeder van het gezin. Werkende vrouwen moesten met een gering salaris genoegen nemen. Trouwde een vrouw dan werd ze ontslagen. Pas na de Tweede Wereldoorlog veranderde dit patroon, ofschoon vrouwen al honderden jaren deel uitmaakten van het arbeidsproces. Zij verrichtten echter veelal verborgen arbeid, die thans niet meer te traceren valt omdat er geen administratie van werd bijgehouden. In de huisnijverheid waren vrouwen onder meer al werkzaam in kantwerk, het pellen van garnalen, het verlezen van erwten en bonen en de was doen voor anderen. Dienstboden runden al eeuwenlang het huishouden van de welgestelden en het oogsten en de lichtere arbeid op de boerderij werd vooral door vrouwen gedaan.
In 1903 werd in Middelburg de vereniging 'Samen Sterk' opgericht door een groep vrouwen die zich ten doel stelden de economische en politieke toestand te verbeteren en op wilden komen voor de vrouwenrechten. Deze vereniging hield zich onder meer bezig met de oprichting van een huishoudschool en het houden van lezingen over de positie van de vrouw. Een poging om te komen tot een organisatie voor dienstboden deed veel stof opwaaien onder de Middelburgse burgerij. De drijvende kracht achter deze vereniging was Mathilde Wibaut-Berdenis van Berlekom. Ook in de perswereld deed de vrouw haar intrede. Henriëtte van der Mey (geb. Goes, 1850) was de eerste vrouwelijke journalist van Nederland. Behalve redactrice van de Middelburgse Courant is zij redactrice geweest van het gematigd feministische blad 'Belang en recht'. In dit verband moet ook de uit Yerseke afkomstige Neeltje Lokerse genoemd worden. Zij zette zich in voor de rechten van ongehuwde moeders uit de mindere stand en hun kinderen, slachtoffers van de onzedelijkheid in de grote steden. Ook de bordelen vormden een belangrijk onderwerp in haar brochures en lezingen. Door de lezingen die ze overal in het land hield, in Zeeuwse dracht, genoot ze landelijke bekendheid.
Landbouw en fruitteelt
In het midden van de 19de eeuw werd bijna de helft van het werk op het land door vrouwen gedaan. De Zeeuwse economie was in die eeuw in hoge mate afhankelijk van de landbouw. Nog in 1899 was bijna de helft van de Zeeuwse beroepsbevolking er werkzaam en in 1930 nog steeds 40%. Veel vrouwen werkten tevens in de moestuin, verzorgden pluimvee of zorgden voor de schapen, varkens en koeien, melkten en bereidden boter. Dit was werk dat niet in loondienst werd gedaan. Werkzaamheden die vrouwen op het platteland uitvoerden waren onder andere: aardappels poten, bonen poten, wieden, vlas trekken en eventueel repelen en roten van vlas, koolzaad dorsen, graan snijden en binden, aardappelen rooien, bonen trekken en suikerbieten rooien. Na de lagere school gingen de meeste meisjes als meid bij een boer wonen. Doorgaans zocht de vader contact met een boer uit de omgeving. Het dienstverband duurde van mei tot oktober en van oktober tot mei (zie: Liesjesdag. Het loon werd pas na afloop van die periode uitbetaald. Bij een boer dienen betekende dag en nacht beschikbaar zijn. Op Walcheren, waar in vergelijking met andere regio’s meer veeteelt was, werkten in verhouding veel dienstboden op de hofsteden. Tot het werk behoorden het melken, de huishouding, het karnen, de verzorging van de kalveren en het schuren van het melkgerei. Boter en brood maken deed de boerin doorgaans zelf.
Bron: J.B. Westerdijk, Verslag betreffende de oeconomischen toestand der landarbeiders in Nederland (’s-Gravenhage: Van Langenhuysen, 1908).
Het loon was laag, het werk zwaar en de arbeidsduur erg lang. Soms tot zestien uur per dag. Veel meisjes gingen dan ook liever naar de stad om in een burgergezin te dienen. Dat betekende beter loon, minder lange werktijden, lichter werk en ’s winters minder kou. Voordeel van bij de boer werken was wel dat de dienstbode als onderdeel van het gezin werd beschouwd en aan tafel zat. Dat was in de stad niet het geval. Daar spraken de dienstbodes niet met het gezin en moesten ze in de keuken eten. Het loon van een boerendienstbode bedroeg, afhankelijk van leeftijd, rond 1900, ongeveer veertig tot honderd gulden per jaar. Over het algemeen werden vrouwen vaak gebruikt voor seizoensarbeid, wanneer er veel arbeidskracht nodig was om in korte tijd veel werk te verzetten, zoals bij het oogsten. In Zuid-Beveland betekende dat bijvoorbeeld inzet bij de fruitpluk. Als een man werkte bij een boer werd vaak bedongen dat de vrouw en de kinderen, indien nodig, ook kwamen helpen. Daarbij kwam nog dat een sterke vrouw veel voordeliger arbeid kon verrichten voor een baas dan een man. Dat kwam omdat vrouwen in de regel maar de helft of iets meer van het loon van een man ontvingen.
[DIT LEMMA IS IN BEWERKING]
Auteur
-Johan Francke, 2015
Bronnen
Literatuur
-H.P. Abrahams, De Middelburgsche courant van haar ontstaan tot de oprichting der Vennootschap ter voortzetting harer uitgifte, 1758-1874 (’s-Gravenhage, 1898).
-H.P. Abrahams, De pers in Zeeland 1758-1900 : beschrijving van in Zeeland uitgegeven dag- en weekbladen en periodieke geschriften van 1758 tot ultimo december 1900 ('s-Gravenhage, 1912).
- W.C.S. van Benthem Jutting, J.C.B. Spits, ‘Neeltje Lokerse’, in: BWSA 4 (1990), pag. 131-133.
-M. Braun, De prijs van liefde. De eerste feministische golf, het huwelijksrecht en de vaderlandse geschiedenis (Amsterdam, 1992).
-M.P. de Bruin, ‘Mr. Janna (anne) Bolle 6 mei 1883 – 7 juni 1968’, in: Zeeuws Tijdschrift 18/3 (1968) 87-88.
-Mies Campfens, ‘Henriëtte Rosina Dorothea van der Meij’, in: BWSA 3 (1988) pag. 139-143.
-Jan van Damme (samenst., [et al.]), PZC 250 jaar: 1758-2008 (Breda, 2008).
-'In memoriam', in: De Groene Amsterdammer (29 september 1945).
-Maritha Jansen, Vrouwenarbeid in de landbouw in Groningen en Zeeland rond 1850; een vergelijking. Doctoraalscriptie, (Nijmegen, 1984).
-Marlies Jongejan, ‘Dienstboden in de Zeeuwse steden 1650-1800’, in: Spiegel Historial 19/5 (1984) 214-221.
-Marlies Jongejan, Weeldeboden en werkboden. Huispersoneel in Goes in de achttiende en het begin van de negentiende eeuw. Doctoraalscriptie (Rotterdam: Erasmus Universiteit, 1984).
-Elly Kloos, Irma Bogers, Marlies Jongejan (samenst.), Zelden rust. Toelichting bij de tentoonstelling over vrouwenarbeid in Zeeland 1900-1940 (Middelburg: Zeeuwse Bibliotheek, 1987).
-Johan Francke en Jan J.B. Kuipers, Geschiedenis van Zeeland. De canon van ons Zeeuws verleden (Zutphen, 2009).
-Mathilde de Doelder [documentatiemap] (Middelburg, 2008).
-Neeltje Lokerse, Open brief naar aanleiding van het sluiten der bordeelen aan het gemeentebestuur van Rotterdam en aan den WelEd.Zeer Gel.Heer Dr.W.B. van Staveren (Lekkerkerk, [ca.1907]).
-Neeltje Lokerse, Onderzoek naar het vaderschap in verband met onze krankzinnigengestichten, gevangenissen, huizen van ontucht ([S.l.], [ca.1906]).
-Sibold S. Smeding, 1 3/4 eeuw ... : Provinciale Zeeuwsche Middelburgsche en Goesche courant, 1758-1933 (Middelburg, 1932).
-Peter Sijnke en W. Riemens, 'Henriette van der Mey', in: idem, Middelburg (Middelburg, 1988) pag. 60-61.
-Josine Spits, Neeltje Lokerse : van Zeeuwse dienstbode tot strijdbaar activiste (1868-1954) (Middelburg, 1988). Doctoraalscriptie, Rijksuniversiteit Leiden.
-W. Wynaendts Francken-Dyserinck, 'Onze eerste journaliste', in: De Groene Amsterdammer, (10-12-1927).
-René Zwaap, ‘Zeeuws meisje’, in: De Groene Amsterdammer 121/27 (2 juli 1977) 12-14.