Aanslibbing: verschil tussen versies
Importing text file |
|||
(Een tussenliggende versie door dezelfde gebruiker niet weergegeven) | |||
Regel 1: | Regel 1: | ||
Proces van afzetten en bezinken van zanden slibdeeltjes. Aan één zijde afgesloten geulen, inhammen en niet op de stormstreek gelegen gebieden zijn over het algemeen geschikte plaatsen waar sedimenten kunnen worden afgezet en nieuw land kan worden gevormd. Aanslibbing in [[havens]] is kostbaar vanwege de regelmatig vereiste [[baggerwerken]]. De mate van aanslibbing is afhankelijk van het gehalte aan vaste stoffen in het door de vloed aangevoerde water en van de stroomsnelheid; hoe kleiner de stroomsnelheid, des te meer slibdeeltjes zich op de bodem zullen neerzetten. Een dan steeds hoger wordende bodem zal de aanslibbing bevorderen. Al naar gelang een gebied van aanslibbing droogvalt, onderscheidt men slikken en schorren; slikken zijn altijd onbegroeid en worden soms genoemd naar het gebied of naar de geul waarbij of waaruit ze zijn ontstaan. In Zeeland komen voor: Slikken van den Dortsman, van Everingen, van de Heene, van Kats, van Rumoord (of Rumoirt) en vele andere. Voorts vindt men voor verscheidene buitenpolders naamloze slikken, hetzij als aanwas of als restanten van overstroomde gebieden. Zet de aanslibbing op het slik zich voort, dan zal bij ieder tij de droogvalling langer duren en zal zich spoedig de eerste begroeiing, in de vorm van [[zeekraal]], vertonen. Begroeiing bevordert het aanslibbingsproces; men spreekt van schorren (soms gorzen genoemd) als daarbij de gemiddelde hoog waterlijn bereikt is. De zeekraal is dan inmiddels verdrongen door schor of zeegras en [[lamsoren]]. Thans komt op de meeste schorren spartina [[slijkgras]]) voor, een plant die de aanslibbing in hoge mate bevordert, maar veel oorspronkelijke schorbegroeiing overwoekert. Evenals de slikken hebben sommige schorren in Zeeland een eigen aanduiding zoals: Konijnenschor (in het land van Saaftinge), Kromme schor (tussen Baarland en Ellewoutsdijk), Zuidgors (bij Ellewoutsdij k) en de Katse schorren. Het Spieringschor, zuidwest van Noord-Beveland, werd in 1961 door de afdamming van het Veerse Gat van de werking van eb en vloed afgesloten. Het Leeuwerkeschor, zo genoemd naar het overstroomde Leeuwerkepoldertje ten noorden van ’s Heer Arendskerke, werd in 1846 bedijkt in de [[Perponcherpolder]]. In Zeeuws-Vlaanderen komen voor de [[Vogelschoren]] de Papeschorpolder (tussen Sluiskil en Sas van Gent), de [[Smidsschorrepolder]] ten zuiden van de [[Axel]] sche Sassing en de [[Koegorspolder]] bij Sluiskil. In Schouwen-Duiveland ligt de Dreischorpolder (Drei dries onbewerkt land; niet: drie). Aanslibbingen kunnen worden onderscheiden in [[aanwassen]] en [[opwassen]]. Aanwassen zijn slikken en schorren die het voorland van een polder vormen; dat voorland ligt dan tussen de buitenteen van de zeedijk en de laagwaterlijn. In de Zeeuwse geschiedenis spreekt men soms van `anworpe'. Sommigen menen dat de naam An(t)werperpolder bij Cadzand daaraan is ontleend. Opwassen zijn aangeslibd op in het stroomgebied gelegen ondiepten of zandbanken, die in de regel zijn ontstaan waar geulen zich splitsen. Opwassen zijn altijd ontstaan als een eiland. | Proces van afzetten en bezinken van zanden slibdeeltjes. Aan één zijde afgesloten geulen, inhammen en niet op de stormstreek gelegen gebieden zijn over het algemeen geschikte plaatsen waar sedimenten kunnen worden afgezet en nieuw land kan worden gevormd. Aanslibbing in [[havens]] is kostbaar vanwege de regelmatig vereiste [[baggerwerken]]. De mate van aanslibbing is afhankelijk van het gehalte aan vaste stoffen in het door de vloed aangevoerde water en van de stroomsnelheid; hoe kleiner de stroomsnelheid, des te meer slibdeeltjes zich op de bodem zullen neerzetten. Een dan steeds hoger wordende bodem zal de aanslibbing bevorderen. Al naar gelang een gebied van aanslibbing droogvalt, onderscheidt men slikken en schorren; slikken zijn altijd onbegroeid en worden soms genoemd naar het gebied of naar de geul waarbij of waaruit ze zijn ontstaan. In Zeeland komen voor: Slikken van den Dortsman, van Everingen, van de Heene, van Kats, van Rumoord (of Rumoirt) en vele andere. Voorts vindt men voor verscheidene buitenpolders naamloze slikken, hetzij als aanwas of als restanten van overstroomde gebieden. Zet de aanslibbing op het slik zich voort, dan zal bij ieder tij de droogvalling langer duren en zal zich spoedig de eerste begroeiing, in de vorm van [[zeekraal]], vertonen. Begroeiing bevordert het aanslibbingsproces; men spreekt van schorren (soms gorzen genoemd) als daarbij de gemiddelde hoog waterlijn bereikt is. De zeekraal is dan inmiddels verdrongen door schor of zeegras en [[lamsoren]]. Thans komt op de meeste schorren spartina [[slijkgras]]) voor, een plant die de aanslibbing in hoge mate bevordert, maar veel oorspronkelijke schorbegroeiing overwoekert. Evenals de slikken hebben sommige schorren in Zeeland een eigen aanduiding zoals: Konijnenschor (in het land van Saaftinge), Kromme schor (tussen Baarland en Ellewoutsdijk), Zuidgors (bij Ellewoutsdij k) en de Katse schorren. Het Spieringschor, zuidwest van Noord-Beveland, werd in 1961 door de afdamming van het Veerse Gat van de werking van eb en vloed afgesloten. Het Leeuwerkeschor, zo genoemd naar het overstroomde Leeuwerkepoldertje ten noorden van ’s Heer Arendskerke, werd in 1846 bedijkt in de [[Perponcherpolder]]. In Zeeuws-Vlaanderen komen voor de [[Vogelschoren]] de Papeschorpolder (tussen Sluiskil en Sas van Gent), de [[Smidsschorrepolder]] ten zuiden van de [[Axel]] sche Sassing en de [[Koegorspolder]] bij Sluiskil. In Schouwen-Duiveland ligt de Dreischorpolder (Drei dries onbewerkt land; niet: drie). Aanslibbingen kunnen worden onderscheiden in [[aanwassen]] en [[opwassen]]. Aanwassen zijn slikken en schorren die het voorland van een polder vormen; dat voorland ligt dan tussen de buitenteen van de zeedijk en de laagwaterlijn. In de Zeeuwse geschiedenis spreekt men soms van `anworpe'. Sommigen menen dat de naam An(t)werperpolder bij Cadzand daaraan is ontleend. Opwassen zijn aangeslibd op in het stroomgebied gelegen ondiepten of zandbanken, die in de regel zijn ontstaan waar geulen zich splitsen. Opwassen zijn altijd ontstaan als een eiland. | ||
==Auteur== | |||
M.H. Wilderom | M.H. Wilderom | ||
==Literatuur== | |||
Colijn, Zee- en rivierwerken. | Colijn, Zee- en rivierwerken. | ||
[[category:waterstaat]] | [[category:waterstaat]] | ||
[[category:Geografie]] |
Huidige versie van 2 dec 2024 om 13:46
Proces van afzetten en bezinken van zanden slibdeeltjes. Aan één zijde afgesloten geulen, inhammen en niet op de stormstreek gelegen gebieden zijn over het algemeen geschikte plaatsen waar sedimenten kunnen worden afgezet en nieuw land kan worden gevormd. Aanslibbing in havens is kostbaar vanwege de regelmatig vereiste baggerwerken. De mate van aanslibbing is afhankelijk van het gehalte aan vaste stoffen in het door de vloed aangevoerde water en van de stroomsnelheid; hoe kleiner de stroomsnelheid, des te meer slibdeeltjes zich op de bodem zullen neerzetten. Een dan steeds hoger wordende bodem zal de aanslibbing bevorderen. Al naar gelang een gebied van aanslibbing droogvalt, onderscheidt men slikken en schorren; slikken zijn altijd onbegroeid en worden soms genoemd naar het gebied of naar de geul waarbij of waaruit ze zijn ontstaan. In Zeeland komen voor: Slikken van den Dortsman, van Everingen, van de Heene, van Kats, van Rumoord (of Rumoirt) en vele andere. Voorts vindt men voor verscheidene buitenpolders naamloze slikken, hetzij als aanwas of als restanten van overstroomde gebieden. Zet de aanslibbing op het slik zich voort, dan zal bij ieder tij de droogvalling langer duren en zal zich spoedig de eerste begroeiing, in de vorm van zeekraal, vertonen. Begroeiing bevordert het aanslibbingsproces; men spreekt van schorren (soms gorzen genoemd) als daarbij de gemiddelde hoog waterlijn bereikt is. De zeekraal is dan inmiddels verdrongen door schor of zeegras en lamsoren. Thans komt op de meeste schorren spartina slijkgras) voor, een plant die de aanslibbing in hoge mate bevordert, maar veel oorspronkelijke schorbegroeiing overwoekert. Evenals de slikken hebben sommige schorren in Zeeland een eigen aanduiding zoals: Konijnenschor (in het land van Saaftinge), Kromme schor (tussen Baarland en Ellewoutsdijk), Zuidgors (bij Ellewoutsdij k) en de Katse schorren. Het Spieringschor, zuidwest van Noord-Beveland, werd in 1961 door de afdamming van het Veerse Gat van de werking van eb en vloed afgesloten. Het Leeuwerkeschor, zo genoemd naar het overstroomde Leeuwerkepoldertje ten noorden van ’s Heer Arendskerke, werd in 1846 bedijkt in de Perponcherpolder. In Zeeuws-Vlaanderen komen voor de Vogelschoren de Papeschorpolder (tussen Sluiskil en Sas van Gent), de Smidsschorrepolder ten zuiden van de Axel sche Sassing en de Koegorspolder bij Sluiskil. In Schouwen-Duiveland ligt de Dreischorpolder (Drei dries onbewerkt land; niet: drie). Aanslibbingen kunnen worden onderscheiden in aanwassen en opwassen. Aanwassen zijn slikken en schorren die het voorland van een polder vormen; dat voorland ligt dan tussen de buitenteen van de zeedijk en de laagwaterlijn. In de Zeeuwse geschiedenis spreekt men soms van `anworpe'. Sommigen menen dat de naam An(t)werperpolder bij Cadzand daaraan is ontleend. Opwassen zijn aangeslibd op in het stroomgebied gelegen ondiepten of zandbanken, die in de regel zijn ontstaan waar geulen zich splitsen. Opwassen zijn altijd ontstaan als een eiland.
Auteur
M.H. Wilderom
Literatuur
Colijn, Zee- en rivierwerken.