Burggraaf

Uit encyclopedie van zeeland
Versie door Wim van Gorsel (overleg | bijdragen) op 20 dec 2024 om 10:08
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Het gaat hier niet zozeer om de titel, in rangorde komend tussen die van graaf en baron, maar om de functionaris: de burchtbewaker. De functie van burggraaf in Zeeland in de middeleeuwen is niet los te denken van de structuur van het landsheerlijk bestuur in het aangrenzende Vlaanderen. In Vlaanderen had kort voor het jaar 1000 de gravin in naam van haar toen nog minderjarige zoon Boudewijn IV aan enkele burchtbewakers ruime militaire, tevens bestuurlijke en rechterlijke bevoegdheden in erfelijk leenverband gedelegeerd, ieder binnen een omlijnd district met als districtscentrum een grafelijke burcht: in het noorden, grenzend aan Zeeland, waren dat Brugge en Gent. Deze functionaris noemen wij burggraaf, zijn district heet kasselrij. Reeds vroeg waren uit sommige Vlaamse kasselrijen kleinere bestuursdistricten, schoutambachten geheten, verheven tot zel fstandige kasselrijen: daar werd dan de grafelijke erfschout zelf burggraaf ('castellanus'), zij het met minder gedelegeerde bevoegdheden dan de eerstgenoemde burggraven (bije. leper ten opzichte van Brugge). Weer andere ambachten en hun grafelijke schout bleven functioneren binnen een bestaande kasselrij (bijv. de Zeeuwse Vier Ambachten binnen de kasselrij van Gent). Als grafelijke vertegenwoordiger 'maande' (presideerde) de burggraaf het centrale schepengerecht waarmee in principe elke kasselrij (met uitzondering van die van Gent) was toegerust.In Zeeland bewesten Schelde werd de graaf ,van Vlaanderen tot 1224 vertegenwoordigd door zijn burggraaf van Brugge. Daarom was de grafelijke burcht (het 'Steen') te Brugge bestuurscentrum niet alleen voor de kasselrij (later genoemd: het Vrije) van Brugge, doch tevens voor Walcheren en de Bevelanden (Van de Maalstede). Ook de graaf van Holland beschikte in dit deel van Zeeland sedert een onbekend tijdstip (1204? Lodewijk II van Loon) voor zijn mede-bewind (van 1256 af: ongedeeld bewind) over een eigen erfburggraaf, nl. de heer van Voorne. Ook voor noordelijkZeeland trouwens was deze voorname edelman Hollands burggraaf. Aan pogingen om in het Zeeuwse burggraafschap de uiting van een Zeeuwse politieke eenheid te ontdekken, biedt dit ambt onvoldoende steun. In feite had de heer van Voorne als burggraaf in Zeeland (minus de Vier Ambachten) slechts beperkte bevoegdhed en te weten bij rechtspraak en executie. Hij was zelfs niet bevoegd om, bij ontstentenis van de graaf van Holland in Zeeland, zonder diens uitdrukkelijke machtiging per geval, de zitting te openen van de hoge vierschaar baljuw). In belangrijkheid werd de functie van burggraaf later overvleugeld door die van de stadhouder en die der beide baljuws (tevens*rentmeesters). De heren van Voorne zijn burggraven geweest tot 1371. Daarna hebben edellieden uit de geslachten Van Borssele, Van Renesse en Van Kruiningen het ambt bekleed. Na de dood van burggraaf Maximiliaan van Kruiningen in 1612 werd in deze functie niet meer voorzien.

Auteur

A.C.F. Koch, Huybrecht, P.J. Feij

Literatuur

  • Gosses, De rechterlijke organisatie.
  • Fruin, De Provincie Zeeland.
  • Lenselink en Monna, Zeeuwse en Leidse burggraafschap.
  • Koch, Flandrischen Burggrafschaften.