Stadhouder

Uit encyclopedie van zeeland
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Stadhouder

Tekst uit de Encyclopedie van Zeeland 1982-1984

De titel van stadhouder (Frans: lieutenant. Duits.: Statthalter, Engels: Stadtholder). Letterlijk plaatsvervanger en in zoverre dus op vele overheidsdienaren van toepassing kreeg in de middeleeuwen eerst de speciale betekenis van, meestal tijdelijke, plaatsvervanger van de landsheer maar werd vooral onder de Bourgondische hertogen, die over vele landsheerlijkheden geboden en geneigd waren tot centralisatie de bijzondere aanduiding van de permanente vertegenwoordiger van de landsheer in één of enkele van zijn landen. Dit ambt is dan te vergelijken met dat van een hoge commissaris of onderkoning in moderne tijd.Sinds Filips de Goede de functie in deze zin voor het eerst in 1429 met de aanstelling van Roelant van Uutkercken in de noordelijke gewesten invoerde is het stadhouderschap van Zeeland steeds met dat van Holland verenigd geweest en, nadat Karel het wereldlijk gezag over het Nedersticht had verworven ook met het stadhouderschap van het Land van Utrecht sinds 1534. Hoewel de voorstelling steeds wordt gegeven dat Willem van Oranje, die sinds 28 augustus 1559's konings stadhouder in die drie provincies was, dit ambt ook na het uitbreken van de Opstand tot zijn dood in 1584 heeft voortgezet vertonen de jaren 1567 tot 1572 in zekere zin een uitzondering op de regel van de combinatie van het Hollandse en Zeeuwse stadhouderschap. Nadat de prins in 1567 onder opgave van zijn motieven aan de landvoogdes, zijn ambtsgebieden had verlaten, is hij daar in 1572 teruggekeerd om de opstand te leiden met de pretentie de functie van stadhouder in dienst des konings voort te zetten: gedurende zijn afwezigheid echter werd Maximiliaan van Bossu met het stadhouderschap van Holland, doch Charles de Brimeu, graaf van Megen, met dat van Zeeland belast. Onder de Republiek der Verenigde Nederlanden kreeg het stadhouderlijk ambt een geheel andere inhoud. Uit de gedachte dat na het verlaten van de landsheer de Staten in elk van de gewesten de souvereiniteit droegen. volgde dat de plaatsvervanger van de vroegere landsheer nu door de Staten als hoogste ambtenaar werd aangesteld: terwijl echter dit ambt voorheen gemotiveerd was door de veelvuldige afwezigheid van de landsheer, ontbrak deze grond voor een instelling als de Staten, die uiteraard altijd aanwezig was; en, had de landsheer voorheen verscheidene stadhouders benoemd in zijn vele landsheerlijkheden, nu werd het gebruikelijk dat de meeste gewesten dezelfde persoon als stadhouder aanstelden, na 1748 zelfs alle gewesten. Hoewel formeel van ambtelijke aard was de wezenlijk functie van het stadhouderschap, een surrogaat te zijn voor het ontbrekende monarchale element. Evenals in Holland is ook in Zeeland van 1650 tot 1672 en van 1702 tot 1747 geen stadhouder aangesteld.


AUTEUR

F. Doeleman

LITERATUUR

De Monte ver Loren, Hoofdlijnen. De Blécourt en Meijers, Memorialen van het Hof. Lenselink en Monna, Zeeuwse en Leidse burggraafschap.