Vrouwenarbeid en -emancipatie

Uit encyclopedie van zeeland
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Vrouwenemancipatie

Onder vrouwenemancipatie wordt verstaan het streven naar opheffing van de ondergeschikte positie van vrouwen door verbetering van de mogelijkheden en de kansen van deze groep in de maatschappij.

Inleiding

Vrouwen werden tot laat in de 19de eeuw gezien als hoofd van de huishouding en moeder van het gezin. Werkende vrouwen moesten met een gering salaris genoegen nemen. Trouwde een vrouw dan werd ze ontslagen. Pas na de Tweede Wereldoorlog veranderde dit patroon, ofschoon vrouwen al honderden jaren deel uitmaakten van het arbeidsproces. Zij verrichtten echter veelal verborgen arbeid, die thans niet meer te traceren valt omdat er geen administratie van werd bijgehouden. In de huisnijverheid waren vrouwen onder meer al werkzaam in kantwerk, het pellen van garnalen, het verlezen van erwten en bonen en de was doen voor anderen. Dienstboden runden al eeuwenlang het huishouden van de welgestelden en het oogsten en de lichtere arbeid op de boerderij werd vooral door vrouwen gedaan.

Henriette van der Mey, foto: IISG.

In 1903 werd in Middelburg de vereniging 'Samen Sterk' opgericht door een groep vrouwen die zich ten doel stelden de economische en politieke toestand te verbeteren en op wilden komen voor de vrouwenrechten. Deze vereniging hield zich onder meer bezig met de oprichting van een huishoudschool en het houden van lezingen over de positie van de vrouw. Een poging om te komen tot een organisatie voor dienstboden deed veel stof opwaaien onder de Middelburgse burgerij. De drijvende kracht achter deze vereniging was Mathilde Wibaut-Berdenis van Berlekom. Ook in de perswereld deed de vrouw haar intrede. Henriëtte van der Mey (geb. Goes, 1850) was de eerste vrouwelijke journalist van Nederland. Behalve redactrice van de Middelburgse Courant is zij redactrice geweest van het gematigd feministische blad 'Belang en recht'. In dit verband moet ook de uit Yerseke afkomstige Neeltje Lokerse genoemd worden. Zij zette zich in voor de rechten van ongehuwde moeders uit de mindere stand en hun kinderen, slachtoffers van de onzedelijkheid in de grote steden. Ook de bordelen vormden een belangrijk onderwerp in haar brochures en lezingen. Door de lezingen die ze overal in het land hield, in Zeeuwse dracht, genoot ze landelijke bekendheid.

Landbouw en fruitteelt

In het midden van de 19de eeuw werd bijna de helft van het werk op het land door vrouwen gedaan. De Zeeuwse economie was in die eeuw in hoge mate afhankelijk van de landbouw. Nog in 1899 was bijna de helft van de Zeeuwse beroepsbevolking er werkzaam en in 1930 nog steeds 40%. Ook moet niet vergeten worden dat veel vrouwen al werkten in de moestuin, pluimvee verzorgden of zorgden voor het vee. Schapen, varkens en koeien verzorgden, melkten en boter bereidden was werk dat niet in loondienst werd gedaan. Werkzaamheden die vrouwen op het platteland uitvoerden waren onder andere: aardappels poten, bonen poten, wieden, vlas trekken en eventueel repelen en roten van vlas, koolzaad dorsen, graan snijden en binden, aardappelen rooien, bonen trekken en suikerbieten rooien.

Na de lagere school gingen de meeste meisjes als meid bij een boer wonen. Meestal zocht de vader contact met een boer uit de omgeving. Het dienstverband duurde van mei tot oktober en van oktober to mei. Het loon werd pas na afloop van die periode uitbetaald. Bij een boer dienen betekent dag en nacht beschikbaar zijn om karweitjes te klaren. Op Walcheren, waar in vergelijking met andere regio’s meer veeteelt was, werkten in verhouding veel dienstboden op de hofsteden. Tot het werk behoorde het melken, de huishouding, het karnen, de verzorging van de kalveren en het schuren van het melkgerei. Boter en brood maken deed de boerin doorgaans zelf.

Daglonen in de landbouw op Tholen, ca. 1900

Dagloon man Dagloon vrouw
Aardappelen poten f. 0,90 – 1,00 f 0,60
Wieden f. 0,75 – 1,25 f 0,60 – 0,75
Aardappelen wieden f 1,20 – 1,50 F 0,75 – 0,90

Bron: J.B. Westerdijk, Verslag betreffende de oeconomischen toestand der landarbeiders in Nederland (’s-Gravenhage: Van Langenhuysen, 1908).

Het loon was laag, het werk zwaar en de arbeidsduur erg lang. Soms tot zestien uur per dag. Veel meisjes gingen dan ook liever naar de stad om in een burgergezin te dienen. Dat betekende beter loon, minder lange werktijden, lichter werk en ’s winters minder kou. Voordeel van bij de boer werken was wel dat de dienstbode als onderdeel van het gezin werd beschouwd en aan tafel zat. Dat was in de stad niet het geval. Daar spraken de dienstbodes niet met het gezin en moesten ze in de keuken eten. Het loon van een boerendienstbode bedroeg, afhankelijk van leeftijd, rond 1900 ongeveer veertig tot honderd gulden per jaar.

Over het algemeen werden vrouwen vaak gebruikt voor seizoensarbeid, wanneer er veel arbeidskracht nodig was om in korte tijd veel werk te verzetten, zoals bij het oogsten. In Zuid-Beveland betekende dat bijvoorbeeld inzet bij de fruitpluk. Als een man werkte bij een boer werd vaak bedongen dat de vrouw en de kinderen, indien nodig, ook kwamen helpen. Daarbij kwam nog dat een sterke vrouw veel voordeliger arbeid kon verrichten voor een baas dan een man. Dat kwam omdat vrouwen in de regel maar de helft of iets meer van het loon van een man ontvingen.

[DIT LEMMA IS IN BEWERKING]

Auteur

-Johan Francke, 2015

Bronnen

Literatuur

Sites