Werkliedenverenigingen
Werkliedenverenigingen |
---|
Werkliedenverenigingen ontstonden in Nederland vanaf ongeveer 1869 in navolging van voorbeelden uit de buurlanden en beoogden de verbetering van de levensomstandigheden van de werkman op eigen kracht en door middel van vereniging. Uit deze werkliedenverenigingen ontwikkelden zich later de vakbonden, maar de naam ‘werkliedenvereniging’ bleef gereserveerd voor verenigingen die zich bezighielden met het onderling verzekeren van de leden tegen de geldelijke gevolgen van ziekte, dus tegen loonderving door ziek zijn. Ook ontwikkelden werklieden andere activiteiten zoals de coöperatieve aankoop van consumentengoederen zoals levensmiddelen en brandstoffen. Een vereniging die zulke middelen inzette in het belang van de werkman werd voor het Zuid-Bevelandse Wilhelminadorp al genoemd in 1876.
Verspreiding
Vanuit de grote Hollandse steden verbreidde de beweging zich in de vroege jaren zeventig eerst uit naar de wat grotere plaatsen in Noord-Nederland en bijvoorbeeld Arnhem. In 1874 vergaderden al honderd plaatselijke werkliedenverenigingen met tezamen 12.000 leden.
Te Middelburg werd eind 1865 een ‘werkmansvereeniging’ opgericht met als doel de werkman ‘nuttige oefening en uitspanning’ te bezorgen, ‘bevordering zijner stoffelijke en zedelijke welvaart, en om bij ziekte of overlijden elkander zorg en bijstand te verleenen.’ De vereniging richtte een coöperatieve voorschotvereniging en spaarbank op en functioneerde als ziekenfonds. Naar voorbeeld van deze werkmansvereniging, kreeg ook Vlissingen er een. Beide lieten zich niet in met politiek en stonden dan ook wat los van bovengenoemde beweging die emancipatie van de werkman, met name op eigen kracht, tot stand wilde brengen en relaties onderhield met het opkomende socialisme en links-liberalisme. Tot deze bewegingen behoorde wel werkliedenvereniging ‘Eigen Hulp’ te Goes. Deze werd in augustus 1880 opgericht onder het personeel van de schoenen- en laarzenfabriek van Larsen, naar aanleiding van een conflict op de werkvloer. Aanvankelijk wilden de arbeiders, na het neerleggen van het werk, een weerstandskas vormen. Dit voornemen kwam niet tot uitvoering, maar wel werd een eigen ziekenfonds opgericht.
Eind 1880 werd dit ziekenfondsje, naar aanleiding van een bericht in het Volksblad, (een op de arbeiders gerichte weekkrant uit Goes en in het midden van de jaren zeventig ook orgaan van de landelijke coöperatieve beweging) verbreed tot een ziekenfonds voor handwerkslieden uit heel Goes. Ook kleine winkeliers en ambtenaren uit Goes mochten toetreden. Sympathisanten die geen handwerksman waren, konden eveneens een geldelijke bijdrage verlenen. Na twaalf weken lidmaatschap had men recht op een wekelijkse uitkering van zes gulden, met de beperking dat ieder in een verenigingsjaar slechts twaalf weken uitkering kon krijgen. De eerste drie dagen ziekte waren voor eigen rekening. Alleen mannen konden lid worden, de maximum leeftijd bij toetreding bedroeg 55 jaar.
Aankoopverenigingen en ziekenfondsen
In de volgende decennia ontstonden nu ook in kleinere plaatsen werkliedenverenigingen die ofwel coöperatieve aankoopverenigingen waren (meestal voor brandstoffen) ofwel onderlinge ziekenfondsen. Zo hadden Nieuwdorp en Heinkenszand eind jaren tachtig beide een kolenaankoopvereniging. Te Wolphaartsdijk werd in juni 1887 vanuit de plaatselijke landbouwvereniging een ziekenfonds voor de plaatselijke arbeidersstand opgericht. Te Sluis gebeurde in 1896 hetzelfde vanuit de protestants-christelijke werkliedenvereniging (die zelf verheffing van de arbeidende stand als doelstelling had). De oprichting van het ziekenfonds ‘Onderling Hulpbetoon’ te Zonnemaire was een initiatief van de plaatselijke huisarts (1897).
Volgens de in 1906/1907 gehouden landarbeiderenquête waren er toen op het Zeeuwse platteland de onderlinge plaatselijke ziekenfondsen (‘Toelaagfondsen van werklieden’) ‘in verscheidene gemeenten van Westelijk Schouwen’, te Colijnsplaat (een orthodox-protestants en een neutraal), op Walcheren (‘enkele’) en het meest op Zuid-Beveland. Daar waren in veel plaatsen werkliedenverenigingen die nog maar kort tevoren opgericht waren en de meeste hadden een eigen ziekenfonds. Zeven van deze werkliedenverenigingen en Eigen Hulp te Goes vormden samen in 1904 de Zeeuwsche Werkmansbond, die echter al snel weer teniet ging. Ook in de meeste Zeeuws-Vlaamse plaatsen waren rond 1906 ziekenfondsen voor de arbeidende stand.
Te Zonnemaire, waar bij de oprichting nog geen arbeiders in het bestuur van ‘Onderling Hulpbetoon’ zaten, hadden in 1910 twee arbeiders zitting in dat bestuur, waaronder één vrij welgestelde arbeider. Hier waren er naast ‘deelgerechtigden’, dus verzekerden, ook donateurs van het fonds. In het boekjaar 1910/11 zorgden zij voor een derde van de inkomsten. De 96 leden brachten samen fl. 265,75 aan contributie op, terwijl voor fl. 283,90 aan ziekengeld werd uitgekeerd. Omdat de kas meer dan 3.000 gulden in reserve had, werd besloten om verplegingsmaterialen aan te schaffen waarvan de leden gebruik konden maken. Het ‘Toelaagfonds voor Werklieden’ in buurgemeente Noordgouwe keerde tot 1910 zestig cent per dag uit aan zieke leden, met een maximum van 30 gulden, nadien vijfenzeventig cent met een maximum van 45 gulden. Voor beide werkliedenverenigingen bedroeg de jaarlijkse contributie ongeveer fl. 2,50.
Na de Zeeuwsche Werkmansbond was er nog af en toe sprake van een Bond van Werkliedenverenigingen op Zuid-Beveland, bijvoorbeeld in 1910/1912 toen deze Bond uit twaalf of dertien verenigingen bestond.
Fusie en opheffing
In 1919 was sprake van een bond van Werkliedenverenigingen in Zeeland. Deze Zeeuwsche Provinciale Bond van Ziekenkassen richtte met andere provinciale bonden in 1920 de Nederlandsche Vereniging van Ziekenkassen (NVZ) op, waarvan zij voortaan de Zeeuwse afdeling vormde. Op de oprichtingsvergadering waren 311 verenigingen uit het hele land vertegenwoordigd die samen 70.000 leden hadden.
De noodzaak tot lidmaatschap van een werkliedenvereniging / ziekenkas verminderde sterk toen in 1930 de Ziektewet in werking trad. De Ziektewet regelde dat zieke werknemers, in gevallen waarin de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever bij ziekte niet van toepassing was, recht hadden op een uitkering.
Desondanks bleven er plaatselijke Ziekenkassen bestaan, vaak aangesloten bij de NVZ. Zo vierde ‘Draagt Elkanders Lasten’ (DEL) te Biggekerke in 1997 haar zeventigjarig bestaan. De contributie bedroeg bij DEL op dat moment fl. 158,- terwijl de uitkering bij ziekte het eerste half jaar honderd gulden per maand bedroeg, daarna een half jaar 50 gulden en een jaar 25 gulden per maand. In 1998 werd DEL opgeheven, zoals eerder al met de meeste andere werkliedenverenigingen / ziekenkassen in Zeeland was gebeurd.
AUTEUR
-Jan Zwemer, 2013.
BRONNEN
-Middelburgsche Courant, 30 oktober 1876, 17 december 1880 en 20 januari 1920.
-Nieuwsblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen, 2 mei 1896.
-Provinciale Zeeuwsche Courant, 30 januari 1998.
N.B. De titels van de drie artikelen in Historisch Jaarboek voor Zuid- en Noord-Beveland lijken te suggereren dat het zou gaan om verenigingen in de traditie van de klassieke arbeidersbeweging. Dat is echter niet het geval. De betreffende verenigingen waren ‘werkliedenverenigingen’ en maakten deel uit van de coöperatieve beweging.
H.M. Haringman was vanaf 1921 in Colijnsplaat voorzitter van de plaatselijke werkliedenvereniging ‘Uit het Volk, Voor het Volk’, in: Gert Groenleer [et al.]Het hek van de dam. Het verdwijnen van de boerensamenleving op Colijnsplaat (Vlissingen, 1998) 97.