Muziekleven: verschil tussen versies
Importing text file |
Geen bewerkingssamenvatting |
||
Regel 3: | Regel 3: | ||
}} | }} | ||
In Zeeland heeft door de eeuwen heen een geanimeerd muziekleven bestaan. Uit de oudste tijd is weinig bronnenmateriaal overgebleven. De middeleeuwen leverden meer gegevens op daar de kerken uiteraard een voorname plaats in het muziekleven innamen. De kerken in de steden waren, mede door de zorg van de wereldlijke overheid, van goede orgels voor zien. Deze werden intensief gebruikt voor de kerkelijke eredienst, maar hadden daar naast een functie in het muziekleven. Aan de belangrijkste kerken was een zangmeester verbonden, vaak tevens organist, die de `choralen' oefende in het zingen. Enige instructies voor de zangmeesters bleven in de voorbodenboeken van Goes bewaard. In Middelburg waren aan de St.-Maartenskerk zelfs vier vaste zangers verbonden; dit was sinds 1 november 1500 mogelijk geworden door subsidies van het stadsbestuur en de gilden. De Reformatie betekende een breuk vlak met deze kerkelijke muziekcultuur, maar op het gebied van de orgelcultuur was er een continuïteit: de stadsbesturen namen na verloop van tijd de zorg voor de orgels weer ter hand, stelden organisten aan en organiseerden wekelijks orgelbespelingen. Vooral toen omstreeks 1640 het orgel zijn functie terugkreeg in de eredienst, werd dit onderdeel van het muziekleven weer van grote betekenis. Over de particuliere muziekbeoefening in de middeleeuwen en in de 17e eeuw is weinig bekend. Uit de spaarzame gegevens blijkt instrumentenbezit aan orgels, clavecimbels en andere snaarinstrumenten. Zo kocht de vader van Adriaan [[Valerius]] het kleine orgel van de afgebroken St.-Maartenskerk te Middelburg. Valerius Gedenckklanck en de Psalmen van | In Zeeland heeft door de eeuwen heen een geanimeerd muziekleven bestaan. Uit de oudste tijd is weinig bronnenmateriaal overgebleven. De middeleeuwen leverden meer gegevens op daar de kerken uiteraard een voorname plaats in het muziekleven innamen. De kerken in de steden waren, mede door de zorg van de wereldlijke overheid, van goede orgels voor zien. Deze werden intensief gebruikt voor de kerkelijke eredienst, maar hadden daar naast een functie in het muziekleven. Aan de belangrijkste kerken was een zangmeester verbonden, vaak tevens organist, die de `choralen' oefende in het zingen. Enige instructies voor de zangmeesters bleven in de voorbodenboeken van Goes bewaard. In Middelburg waren aan de St.-Maartenskerk zelfs vier vaste zangers verbonden; dit was sinds 1 november 1500 mogelijk geworden door subsidies van het stadsbestuur en de gilden. De Reformatie betekende een breuk vlak met deze kerkelijke muziekcultuur, maar op het gebied van de orgelcultuur was er een continuïteit: de stadsbesturen namen na verloop van tijd de zorg voor de orgels weer ter hand, stelden organisten aan en organiseerden wekelijks orgelbespelingen. Vooral toen omstreeks 1640 het orgel zijn functie terugkreeg in de eredienst, werd dit onderdeel van het muziekleven weer van grote betekenis. Over de particuliere muziekbeoefening in de middeleeuwen en in de 17e eeuw is weinig bekend. Uit de spaarzame gegevens blijkt instrumentenbezit aan orgels, clavecimbels en andere snaarinstrumenten. Zo kocht de vader van Adriaan [[Valerius]] het kleine orgel van de afgebroken St.-Maartenskerk te Middelburg. Valerius Gedenckklanck en de Psalmen van [[Remigius Schrijver]] wijzen op een belangrijke huiselijke muziekbeoefening. Uit de 18e eeuw zijn er meer gegevens, met name uit de tweede helft van deze eeuw. Clavecimbels, vooral die van de Antwerpse bouwers Ruckers, blijken dan in groten getale aanwezig te zijn, terwijl ook menige patriciër een kostbaar huisorgel voor zich liet bouwen door instrumentmakers als [[L. de Backen]], [[H.H. Hess]], [[J.F. Moreau]] of [[Frederik van der Weele]]. In deze tijd kwam ook het concert wezen op. Regelmatig werden er concerten gegeven in de bovenzaal van het IJkkantoor aan het Molenwater te Middelburg met o.a. J.H. Heinrichs als kapelmeester en rondreizende beroemdheden als solisten. Initiatief hiertoe nam Daniël Radermacher die ook de stimulerende kracht was voor het organiseren van concerten in huiselijke kring. In de 19e eeuw dreef het muziekleven vooral op de plaatselijke muziekverenigingen en de muziekmeesters die daar als dirigent aan verbonden waren. Het muziekkorps van de stedelijke schutterij van Middelburg, opgericht in 1815, staat hier schijnbaar buiten, maar voorzag in een duidelijke behoefte en bleef dit ook doen onder brede lagen van de bevolking. Toen het in 1907 als schutterij muziek werd opgeheven herleefde het onder zijn dirigent [[Jan Morks]] onmiddellijk als Middelburgs Muziekkorps. Trouwens, overal in de provincie kwamen de sociale aspecten van actieve muziekbeoefening door amateurs tot hun recht in plaatselijke harmonieën [[fanfareorkesten]]. Sinds 1827 kende Middelburg een instrumentaal college eigenlijk een strijkorkestje onder de naam 'Uit Kunstliefde'. In 1834 volgde de nog bestaande zangvereniging (thans Koninklijke Oratoriumvereniging) `Tot oefening en Uitspanning'. Een sterke impuls voor het muziekleven in Nederland bracht de Maatschappij tot bevordering der Toonkunst, opgericht in 1829. In dat jaar had zij ook reeds een afdeling in Middelburg; later ook in Goes en Zierikzee. Middelburg scheidde zich later weer af uit onvrede over het feit dat Zeeland niet in aanmerking kwam voor de door Toonkunst georganiseerde muziekfeesten, zoals die elders in Nederland plaats vonden. Het provinciale antwoord hierop vormden de Zeeuwse muziekfeesten. Deze werden van 1847 tot 1869 door de Goese en Zierikzeese afdelingen van Toonkunst, in goede samenwerking met de afgescheiden Middelburgse afdeling gehouden en waren het bewijs van een bloeiend muziekleven in Zeeland. Reeds vóór de tijd van het georganiseerde muziekleven gaven professionele solisten concerten, dikwijls in een serie, waarop de burgerij kon intekenen zoals bijv. in 1811 het geval was. Later werden de solisten meestal door de muziekverenigingen geëngageerd om tijdens hun concert op te treden. Bemiddeling door impressariaten was nog onbekend, maar de dirigenten en bestuursleden wisten door persoonlijke relaties befaamde zangers en instrumentalisten uit binnen- en buitenland naar Zeeland te halen. Belangrijke voorwaarde daartoe was een goede concertaccommodatie. In het Middelburgse abdijcomplex werd in 1839 aan de Groenmarkt een voor die tijd moderne zaal met uitstekende acoustische eigenschappen ingericht; aan het eind van de eeuw werd deze door een grotere vervangen. Ook elders kwamen concertzalen (Zierikzee, 1852) De zangscholen voor de jeugd hebben zeker hun bijdrage geleverd aan het muziekleven in Zeeland. De animo om een instrument te leren bespelen was minder groot, zij het dat piano- en vioollessen wel door particuliere muziekleraren gegeven werden. Het inmiddels ter ziele gegane `Uit Kunstliefde' en ook de in 1887 te Middelburg opgerichte `Vereniging voor Instrumentale Muziek' telde vrij wel uitsluitend strijkers onder haar uitvoerende leden. De nodige aanvulling met blazers kwam uit de schutterij- of militaire korpsen, later uit de elders gevestigde symphonieorkesten. Pas na de Tweede wereldoorlog werden de mogelijkheden verwezenlijkt om zowel een [[Zeeuwse]] Muziek school als een [[Zeeuws]] Orkest tot leven te brengen. De tegelijkertijd door de Zeeuwse Volksuniversiteit ontwikkelde initiatieven een keuze uit het aanbod der Nederlandse en buitenlandse muzikale podiumkunsten (symphonische ensembles, kamermuziekgezel schappen, solisten) over de provincie `te spreiden' (Stichting Cultuurspreiding Zee land), gaf belangrijke vernieuwende impulsen aan de na-oorlogse ontwikkeling van het muziekleven in Zeeland. | ||
Versie van 15 sep 2017 10:37
Muziekleven |
---|
In Zeeland heeft door de eeuwen heen een geanimeerd muziekleven bestaan. Uit de oudste tijd is weinig bronnenmateriaal overgebleven. De middeleeuwen leverden meer gegevens op daar de kerken uiteraard een voorname plaats in het muziekleven innamen. De kerken in de steden waren, mede door de zorg van de wereldlijke overheid, van goede orgels voor zien. Deze werden intensief gebruikt voor de kerkelijke eredienst, maar hadden daar naast een functie in het muziekleven. Aan de belangrijkste kerken was een zangmeester verbonden, vaak tevens organist, die de `choralen' oefende in het zingen. Enige instructies voor de zangmeesters bleven in de voorbodenboeken van Goes bewaard. In Middelburg waren aan de St.-Maartenskerk zelfs vier vaste zangers verbonden; dit was sinds 1 november 1500 mogelijk geworden door subsidies van het stadsbestuur en de gilden. De Reformatie betekende een breuk vlak met deze kerkelijke muziekcultuur, maar op het gebied van de orgelcultuur was er een continuïteit: de stadsbesturen namen na verloop van tijd de zorg voor de orgels weer ter hand, stelden organisten aan en organiseerden wekelijks orgelbespelingen. Vooral toen omstreeks 1640 het orgel zijn functie terugkreeg in de eredienst, werd dit onderdeel van het muziekleven weer van grote betekenis. Over de particuliere muziekbeoefening in de middeleeuwen en in de 17e eeuw is weinig bekend. Uit de spaarzame gegevens blijkt instrumentenbezit aan orgels, clavecimbels en andere snaarinstrumenten. Zo kocht de vader van Adriaan Valerius het kleine orgel van de afgebroken St.-Maartenskerk te Middelburg. Valerius Gedenckklanck en de Psalmen van Remigius Schrijver wijzen op een belangrijke huiselijke muziekbeoefening. Uit de 18e eeuw zijn er meer gegevens, met name uit de tweede helft van deze eeuw. Clavecimbels, vooral die van de Antwerpse bouwers Ruckers, blijken dan in groten getale aanwezig te zijn, terwijl ook menige patriciër een kostbaar huisorgel voor zich liet bouwen door instrumentmakers als L. de Backen, H.H. Hess, J.F. Moreau of Frederik van der Weele. In deze tijd kwam ook het concert wezen op. Regelmatig werden er concerten gegeven in de bovenzaal van het IJkkantoor aan het Molenwater te Middelburg met o.a. J.H. Heinrichs als kapelmeester en rondreizende beroemdheden als solisten. Initiatief hiertoe nam Daniël Radermacher die ook de stimulerende kracht was voor het organiseren van concerten in huiselijke kring. In de 19e eeuw dreef het muziekleven vooral op de plaatselijke muziekverenigingen en de muziekmeesters die daar als dirigent aan verbonden waren. Het muziekkorps van de stedelijke schutterij van Middelburg, opgericht in 1815, staat hier schijnbaar buiten, maar voorzag in een duidelijke behoefte en bleef dit ook doen onder brede lagen van de bevolking. Toen het in 1907 als schutterij muziek werd opgeheven herleefde het onder zijn dirigent Jan Morks onmiddellijk als Middelburgs Muziekkorps. Trouwens, overal in de provincie kwamen de sociale aspecten van actieve muziekbeoefening door amateurs tot hun recht in plaatselijke harmonieën fanfareorkesten. Sinds 1827 kende Middelburg een instrumentaal college eigenlijk een strijkorkestje onder de naam 'Uit Kunstliefde'. In 1834 volgde de nog bestaande zangvereniging (thans Koninklijke Oratoriumvereniging) `Tot oefening en Uitspanning'. Een sterke impuls voor het muziekleven in Nederland bracht de Maatschappij tot bevordering der Toonkunst, opgericht in 1829. In dat jaar had zij ook reeds een afdeling in Middelburg; later ook in Goes en Zierikzee. Middelburg scheidde zich later weer af uit onvrede over het feit dat Zeeland niet in aanmerking kwam voor de door Toonkunst georganiseerde muziekfeesten, zoals die elders in Nederland plaats vonden. Het provinciale antwoord hierop vormden de Zeeuwse muziekfeesten. Deze werden van 1847 tot 1869 door de Goese en Zierikzeese afdelingen van Toonkunst, in goede samenwerking met de afgescheiden Middelburgse afdeling gehouden en waren het bewijs van een bloeiend muziekleven in Zeeland. Reeds vóór de tijd van het georganiseerde muziekleven gaven professionele solisten concerten, dikwijls in een serie, waarop de burgerij kon intekenen zoals bijv. in 1811 het geval was. Later werden de solisten meestal door de muziekverenigingen geëngageerd om tijdens hun concert op te treden. Bemiddeling door impressariaten was nog onbekend, maar de dirigenten en bestuursleden wisten door persoonlijke relaties befaamde zangers en instrumentalisten uit binnen- en buitenland naar Zeeland te halen. Belangrijke voorwaarde daartoe was een goede concertaccommodatie. In het Middelburgse abdijcomplex werd in 1839 aan de Groenmarkt een voor die tijd moderne zaal met uitstekende acoustische eigenschappen ingericht; aan het eind van de eeuw werd deze door een grotere vervangen. Ook elders kwamen concertzalen (Zierikzee, 1852) De zangscholen voor de jeugd hebben zeker hun bijdrage geleverd aan het muziekleven in Zeeland. De animo om een instrument te leren bespelen was minder groot, zij het dat piano- en vioollessen wel door particuliere muziekleraren gegeven werden. Het inmiddels ter ziele gegane `Uit Kunstliefde' en ook de in 1887 te Middelburg opgerichte `Vereniging voor Instrumentale Muziek' telde vrij wel uitsluitend strijkers onder haar uitvoerende leden. De nodige aanvulling met blazers kwam uit de schutterij- of militaire korpsen, later uit de elders gevestigde symphonieorkesten. Pas na de Tweede wereldoorlog werden de mogelijkheden verwezenlijkt om zowel een Zeeuwse Muziek school als een Zeeuws Orkest tot leven te brengen. De tegelijkertijd door de Zeeuwse Volksuniversiteit ontwikkelde initiatieven een keuze uit het aanbod der Nederlandse en buitenlandse muzikale podiumkunsten (symphonische ensembles, kamermuziekgezel schappen, solisten) over de provincie `te spreiden' (Stichting Cultuurspreiding Zee land), gaf belangrijke vernieuwende impulsen aan de na-oorlogse ontwikkeling van het muziekleven in Zeeland.
AUTEUR
H.J. Kluiver, P. Scherft
AFBEELDING
Het vierde Zeeuwse Muziekfeest in het koor van de Grote Kerk te Goes op 4 juni 1857. Steendruk naar een foto van F. Kayser. De Concertzaal op de bovenverdieping van het voormalig ijkkantoor aan de Zuidsingel te Middelburg (1785). De pauken vooraan, het publiek aan de kant. Het vijfde Zeeuwse Muziekfeest vond plaats in Zierikzee in juni 1858. Men deed dus al aan cultuurspreiding.