Pieter Boddaert sr.: verschil tussen versies
Nieuwe pagina aangemaakt met '{{InfoboxPersoon | afbeelding = 250px | naam = Pieter Boddaert sr. | onderschrift = Mr. Pieter Boddaert sr. olieverfschilderij...' |
|||
Regel 16: | Regel 16: | ||
==Prestaties == | ==Prestaties == | ||
[[Bestand:Pieter_Boddaert_ZI_IV_0247.jpg| | [[Bestand:Pieter_Boddaert_ZI_IV_0247.jpg|right|thumb|200px|Monument ter nagedachtenis aan Mr. Pieter Boddaert door J.C. Philips, KZGW, ZI IV, 0247]] | ||
Op heel jonge leeftijd vertaalde hij al met zijn vriend Pieter de la Rue het toneelstuk ‘Atreé et Thyeste’ van Crébillon (1710). Met zijn vrienden De la Rue en Johan Steengracht gaf hij een bundel ‘Dichtlievende tijdkortingen’ (1717; 1728) uit. Zijn tijdgenoten bewonderden daarin vooral zijn herderszang ‘Daphne.’ Vervolgens schreef hij drie bundels ‘Stichtelyke gedichten’ (1726-1738) en een ‘Vervolg der Stichtelyke gedichten’ (1752). Na zijn dood verschenen nog zijn ‘Nagelatene mengeldichten’ (1761), waarin zijn wijdlopige autobiografie en de lijkzangen op zijn overlijden zijn opgenomen. Hij gaf de gedichten van Anna Rethaan (1730) en Joan Moorman (1745) uit. Op theologisch gebied mengde hij zich in de strijd om de vijf Walcherse artikelen, door zijn aanval op ds. Jan Jacob Brahé in de ‘Wolke van getuigen voor de leere der regtvaardigheid door en uit het gelove’ (1759), waarop Boddaert antwoordde in ‘Zedige verdediging der Wolke van getuigen’ (1759). Zijn belangrijkste werk is zijn medewerking aan de Tegenwoordige staat van Zeeland (1751-1753), waarin hij onder meer over Zeeland in het algemeen en Middelburg schreef. Een samen met ds. [[Andries Andriessen]] geschreven stuk over de verbetering van de psalmberijming van Hendrik Ghijsen voor kerkgebruik bleef onuitgegeven. Hetzelfde was het geval met zijn aanvullingen op Geletterd Zeeland van De la Rue. Het portret van Mr. Pieter Boddaert werd geschilderd door D. Vlietland (KZGW) en door J.M. Quinkhard (1735) voor het Panpoeticon Batavum (Rijksmuseum). | Op heel jonge leeftijd vertaalde hij al met zijn vriend Pieter de la Rue het toneelstuk ‘Atreé et Thyeste’ van Crébillon (1710). Met zijn vrienden De la Rue en Johan Steengracht gaf hij een bundel ‘Dichtlievende tijdkortingen’ (1717; 1728) uit. Zijn tijdgenoten bewonderden daarin vooral zijn herderszang ‘Daphne.’ Vervolgens schreef hij drie bundels ‘Stichtelyke gedichten’ (1726-1738) en een ‘Vervolg der Stichtelyke gedichten’ (1752). Na zijn dood verschenen nog zijn ‘Nagelatene mengeldichten’ (1761), waarin zijn wijdlopige autobiografie en de lijkzangen op zijn overlijden zijn opgenomen. Hij gaf de gedichten van Anna Rethaan (1730) en Joan Moorman (1745) uit. Op theologisch gebied mengde hij zich in de strijd om de vijf Walcherse artikelen, door zijn aanval op ds. Jan Jacob Brahé in de ‘Wolke van getuigen voor de leere der regtvaardigheid door en uit het gelove’ (1759), waarop Boddaert antwoordde in ‘Zedige verdediging der Wolke van getuigen’ (1759). Zijn belangrijkste werk is zijn medewerking aan de Tegenwoordige staat van Zeeland (1751-1753), waarin hij onder meer over Zeeland in het algemeen en Middelburg schreef. Een samen met ds. [[Andries Andriessen]] geschreven stuk over de verbetering van de psalmberijming van Hendrik Ghijsen voor kerkgebruik bleef onuitgegeven. Hetzelfde was het geval met zijn aanvullingen op Geletterd Zeeland van De la Rue. Het portret van Mr. Pieter Boddaert werd geschilderd door D. Vlietland (KZGW) en door J.M. Quinkhard (1735) voor het Panpoeticon Batavum (Rijksmuseum). | ||
Versie van 23 okt 2015 13:16
Pieter Boddaert sr. | |
---|---|
Mr. Pieter Boddaert sr. olieverfschilderij door Philip van Dijk (ca. 1736), collectie KZGW | |
Geboren | 6 augustus 1694 Middelburg |
Overleden | 28 januari 1760 Middelburg |
Beroep | dichter en magistraat |
VIAF | [1] |
Levensloop
Pieter Boddaert studeerde rechten te Leiden en promoveerde er op de dissertatie ‘De quaerela inofficiosi testamenti’ (1713). Hij vestigde zich daarna als advocaat te Middelburg, waar hij zijn leven lang bleef wonen. Hij werd in 1718 griffier van het Leenhof van Vlaanderen en van de Admiraliteit van Zeeland; beide ambten heeft hij tot zijn dood toe vervuld. In 1748 werd hij bovendien secretaris en raad der Admiraliteit.
Prestaties
Op heel jonge leeftijd vertaalde hij al met zijn vriend Pieter de la Rue het toneelstuk ‘Atreé et Thyeste’ van Crébillon (1710). Met zijn vrienden De la Rue en Johan Steengracht gaf hij een bundel ‘Dichtlievende tijdkortingen’ (1717; 1728) uit. Zijn tijdgenoten bewonderden daarin vooral zijn herderszang ‘Daphne.’ Vervolgens schreef hij drie bundels ‘Stichtelyke gedichten’ (1726-1738) en een ‘Vervolg der Stichtelyke gedichten’ (1752). Na zijn dood verschenen nog zijn ‘Nagelatene mengeldichten’ (1761), waarin zijn wijdlopige autobiografie en de lijkzangen op zijn overlijden zijn opgenomen. Hij gaf de gedichten van Anna Rethaan (1730) en Joan Moorman (1745) uit. Op theologisch gebied mengde hij zich in de strijd om de vijf Walcherse artikelen, door zijn aanval op ds. Jan Jacob Brahé in de ‘Wolke van getuigen voor de leere der regtvaardigheid door en uit het gelove’ (1759), waarop Boddaert antwoordde in ‘Zedige verdediging der Wolke van getuigen’ (1759). Zijn belangrijkste werk is zijn medewerking aan de Tegenwoordige staat van Zeeland (1751-1753), waarin hij onder meer over Zeeland in het algemeen en Middelburg schreef. Een samen met ds. Andries Andriessen geschreven stuk over de verbetering van de psalmberijming van Hendrik Ghijsen voor kerkgebruik bleef onuitgegeven. Hetzelfde was het geval met zijn aanvullingen op Geletterd Zeeland van De la Rue. Het portret van Mr. Pieter Boddaert werd geschilderd door D. Vlietland (KZGW) en door J.M. Quinkhard (1735) voor het Panpoeticon Batavum (Rijksmuseum).
Bibliografie
Tekst Encyclopedie van Zeeland, 1982-1984
Auteur
Literatuur
-Pieter Boddaert (documentatiemap) (Middelburg: Zeeuwse Bibliotheek, 2008).
-Nagtglas, Levensberichten.
-N.N.B.W. VI.
-F.W.D.C.A. van Hattum, 'Mr. Pieter Boddaert in het licht van zijn tijd bezien naar aanleiding van een handschrift van hem afkomstig', in: Archief (1933) 126-130
-S.D. Post, Pieter Boddaert en Rutger Schutte, piëtistische dichters in de achttiende eeuw dissertatie (Houten, 1995). [[category:]]