Ruigten En Struwelen: verschil tussen versies

Uit encyclopedie van zeeland
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Jacqueline (overleg | bijdragen)
kGeen bewerkingssamenvatting
W. van Gorsel (overleg | bijdragen)
Geen bewerkingssamenvatting
 
(2 tussenliggende versies door dezelfde gebruiker niet weergegeven)
Regel 2: Regel 2:
  | above      = Ruigten En Struwelen
  | above      = Ruigten En Struwelen
}}
}}
Zie [[dijkvegetatie]].


(zie eerst [[dijkvegetatie]]). Op diverse plaatsen op de Zeeuwse dijken komen ruigten voor. Dit hangt meestal samen met een verstorende invloed, zoals een plotselinge verandering van het beheer. Soms echter zijn ook de natuurlijke milieufactoren zodanig aan schommelingen onderhevig, dat dit aanleiding geeft tot het ontstaan van ruigten. Vaak gaan daarbij één of enkele plantensoorten sterk domineren. Op relatief vochtige en voedselrijke plaatsen kunnen dat [[brandnetel]] of [[fluitekruid]] zijn. Ook kleefkruid en zevenblad komen op dergelijke plaatsen veel voor. Ruigtekruiden van drogere grond zijn: bij voet en [[klis]]. Plaatselijk kan ook de dauwbraam sterk domineren. Dit wordt gestimuleerd door het regelmatig branden van de vegetatie. Een deel van deze dauwbraamruigte is recent beschreven als een nieuwe planten gemeenschap (Rúbo-origanétum; zie Van Gils & Huits, 1978). Struwelen komen gemakkelijk op extensief beweide dijken tot ontwikkeling. Dit begint met de vestiging van doornige struiken als [[meidoorn]], [[hondsroos]] en [[sleedoorn]]. In een later stadium vestigen zich hier ook veldiep en zomereik tussen. Met name de iep wordt echter graag door het vee gegeten. Uiteindelijk kunnen deze struwelen zelfs enigszins het karakter van een [[bosvegetatie]] krijgen. Kenmerkende soorten zijn o.a. maartsviooltje en koebraam. In Zuid-Beveland komen hier plaatselijk ook bosplanten als boskortsteel, [[klimop]] en bosandoorn voor.
[[Bestand:Struweel1.jpg|thumb|right|300px|Struweel. Bron: Wikimedia Commons]]
 
 
= AUTEUR =
= A.M.M. van Haperen =
= LITERATUUR =
Sykora en Sykora-Hendriks, Phytosociological investigation. Van Gils en Huits, Inula conyza DC.
 


Op diverse plaatsen op de Zeeuwse dijken komen ruigten voor. Dit hangt meestal samen met een verstorende invloed, zoals een plotselinge verandering van het beheer. Soms echter zijn ook de natuurlijke milieufactoren zodanig aan schommelingen onderhevig, dat dit aanleiding geeft tot het ontstaan van ruigten. Vaak gaan daarbij één of enkele plantensoorten sterk domineren. Op relatief vochtige en voedselrijke plaatsen kunnen dat [[brandnetel]] of [[fluitekruid]] zijn. Ook kleefkruid en zevenblad komen op dergelijke plaatsen veel voor. Ruigtekruiden van drogere grond zijn: bij voet en [[klis]]. Plaatselijk kan ook de dauwbraam sterk domineren. Dit wordt gestimuleerd door het regelmatig branden van de vegetatie. Een deel van deze dauwbraamruigte is recent beschreven als een nieuwe planten gemeenschap (Rúbo-origanétum; zie Van Gils & Huits, 1978). Struwelen komen gemakkelijk op extensief beweide dijken tot ontwikkeling. Dit begint met de vestiging van doornige struiken als [[meidoorn]], [[hondsroos]] en [[sleedoorn]]. In een later stadium vestigen zich hier ook veldiep en zomereik tussen. Met name de iep wordt echter graag door het vee gegeten. Uiteindelijk kunnen deze struwelen zelfs enigszins het karakter van een [[bosvegetatie]] krijgen. Kenmerkende soorten zijn o.a. maartsviooltje en koebraam. In Zuid-Beveland komen hier plaatselijk ook bosplanten als boskortsteel, [[klimop]] en bosandoorn voor.


==Auteur==
A.M.M. van Haperen


==Literatuur==
*Sykora en Sykora-Hendriks, Phytosociological investigation.
*Van Gils en Huits, Inula conyza DC.


[[category:flora]]
[[category:flora]]

Huidige versie van 10 okt 2024 om 10:03

Ruigten En Struwelen

Zie dijkvegetatie.

Struweel. Bron: Wikimedia Commons

Op diverse plaatsen op de Zeeuwse dijken komen ruigten voor. Dit hangt meestal samen met een verstorende invloed, zoals een plotselinge verandering van het beheer. Soms echter zijn ook de natuurlijke milieufactoren zodanig aan schommelingen onderhevig, dat dit aanleiding geeft tot het ontstaan van ruigten. Vaak gaan daarbij één of enkele plantensoorten sterk domineren. Op relatief vochtige en voedselrijke plaatsen kunnen dat brandnetel of fluitekruid zijn. Ook kleefkruid en zevenblad komen op dergelijke plaatsen veel voor. Ruigtekruiden van drogere grond zijn: bij voet en klis. Plaatselijk kan ook de dauwbraam sterk domineren. Dit wordt gestimuleerd door het regelmatig branden van de vegetatie. Een deel van deze dauwbraamruigte is recent beschreven als een nieuwe planten gemeenschap (Rúbo-origanétum; zie Van Gils & Huits, 1978). Struwelen komen gemakkelijk op extensief beweide dijken tot ontwikkeling. Dit begint met de vestiging van doornige struiken als meidoorn, hondsroos en sleedoorn. In een later stadium vestigen zich hier ook veldiep en zomereik tussen. Met name de iep wordt echter graag door het vee gegeten. Uiteindelijk kunnen deze struwelen zelfs enigszins het karakter van een bosvegetatie krijgen. Kenmerkende soorten zijn o.a. maartsviooltje en koebraam. In Zuid-Beveland komen hier plaatselijk ook bosplanten als boskortsteel, klimop en bosandoorn voor.

Auteur

A.M.M. van Haperen

Literatuur

  • Sykora en Sykora-Hendriks, Phytosociological investigation.
  • Van Gils en Huits, Inula conyza DC.