Zeeuwse Koortsen

Uit encyclopedie van zeeland
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Zeeuwse Koortsen (moeraskoorts)

Tekst uit de Encyclopedie van Zeeland 1982-1984


Koortsen die wel de verschijnselen van malaria vertonen, maar daar niet altijd mee vereenzelvigd mogen worden. Erasmus maakte al melding van deze plaag (ca.1500). Boxhorn zegt in zijn kroniek (1644) dat de Zeeuwse koortsen 'by naer een spreeckwoordt ende schrik by den aengrensenden volckeren' geworden zijn. Onwetendheid en kwade trouw zijn volgens hem hierbij in het spel. Hij noemt de Zeeuwse lucht of liever locht goed doordringend en zuiverend. Een trieste faam kregen de koortsen toen het Engelse expeditieleger in 1809 op Walcheren erdoor werd geteisterd. Van de 40.000 militairen werden 13.000 door de gevreesde kwaal aangetast, de sterfte was groot; de koortsen doodden 40 maal sterker dan de wapens van de vijand. Het weer was regenachtig in dat seizoen; perioden van benauwende hitte verpestten de moeras-atmosfeer die het eiland kenmerkte. Als oorzaken werden o.a. aangemerkt: de overmatige consumptie van mossels en paling, het water dat de kwade nachtlucht absorbeerde, de 'stinksloten' van Middelburg en Vlissingen en de gebrekkige fouragering van de Engelsen gedurende de eerste weken. Als genezing werd aangewend: aderlaten, braken, koudwaterkuren, portwijn en jezuïetenpoeder (kinabast).


AUTEUR

A.M. Lauret, M.P. de Bruin

LITERATUUR

Deibel, De Engelsen in Zeeland in 1809.