Waterbaljuw

Uit encyclopedie van zeeland
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Waterbaljuw

Tekst uit de Encyclopedie van Zeeland 1982-1984

Binnen de grenzen van wat nu Zeeland heet konden we in de periode ca. 1324-ca. 1791 vier waterbaljuwschappen onderscheiden: Arnemuiden, Reimerswaal, Ritthem en Sluis. De waterbaljuw van Arnemuiden was een grafelijk ambtenaar, zetelend te Arnemuiden. Het ambt is waarschijnlijk in het midden van de 14e eeuw ingesteld, het ambtsgebied van de baljuw omvatte de rede van Arnemuiden, de Arne en de oevers van de laatstgenoemde rivier. In de loop van de 15e eeuw werd de Arne met de bijbehorende oevers aan zijn jurisdictie onttrokken. Daarentegen werd zijn werkterrein uitgebreid met bijkantoren in Veere, Vlissingen, Bergen op Zoom en aan de Schelde op de zuidoosthoek van Zuid-Beveland. Laatstgenoemde post werd later overgeplaatst naar Antwerpen en na de val van die stad in 1585 opgegeven. Daar tegenover kreeg de baljuw de controle over de Oosterschelde en tenslotte inde hij zelfs het ankerrecht in Zierikzee en Brouwershaven. Bovendien had hij, in de tijd dat Vlaanderen aan de zijde van de Opstand stond, jurisdictie over de havens van die provincie, zoals Heist, Wenduine en zelfs Oostende. Tot de bevoegdheden van de waterbaljuw behoorden de inning van het ankerrecht, het aanhouden van vreemde kooplieden en hun schepen (deze bevoegdheid gebruikte hij bij zijn optreden tegen belastingontduikers, overtreders van de ordonnanties van de graaf, personen die door de stedelijke overheden gezocht werden en personen die door anderen wegens schulden gezocht werden) en het optreden in rechte (incidenteel). Later kreeg de waterbaljuw van de rekenkamer nog het recht van compositie en de bevoegdheid om boeten op te leggen. In 1470 werd hij belast met de vervolging van overtreders die niet voor de Hoge Vierschaar moesten verschijnen. Buiten de bovengenoemde taken kreeg hij ook nog een semimilitaire taak. In de 15e eeuw werd hij nl. regelmatig belast met het requireren van schepen voor militaire doeleinden. De banden van de baljuw met de dominiale administratie bleven door de eeuwen heen voortbestaan. Tegen het einde van het Ancien Régime, in 1791, werden alle taken van het baljuwschap afgeschaft, met uitzondering van zijn financiële administratie, die nog enige jaren doorliep. In die tijd bestonden de inkomsten uit het ankerrecht, de opbrengst uit de verkoop van opgeviste voorwerpen en de verpachting van de visserij op ansjovis, garnalen en krabben. De waterbaljuw van Sluis (eigenlijk van St. Anna ter Muiden) oefende zijn ambt uit op de kaden van de haven en op het Water, met name de rede van St.-Anna ter Muiden en Brugge. Het ambt bestond waarschijnlijk al voor 1324. Het baljuwschap van St.-Anna ter Muiden was van het begin af beter geregeld dan dat van Arnemuiden en daardoor veel doeltreffender. De taak van de baljuw van St.-Anna ter Muiden bestond uit het vervolgen en berechten van overtredingen en misdrijven, gepleegd op zee of in de haven. De waterbaljuw van Reimerswaal was tevens baljuw op het land. Bij de benoeming van een nieuwe baljuw door Willem van Oranje in 1574, werd deze ambtenaar dan ook baljuw van het land en het water genoemd. Deze verandering van titel hield echter geen uitbreiding van bevoegdheden in, daar eerdere baljuwen al belast waren geweest met de vervolging van maritieme delicten, zoals zeeroverij. In 1424 heeft graaf Jan van Beieren de baljuw van Ritthem gemachtigd tot het aanhouden van personen wegens het plegen van delicten tegen de graaf; deze jurisdictie mocht hij niet alleen uitoefenen op het land maar ook op het water, voor de kust van de heerlijkheid. In zijn functie doet hij dan ook denken aan de baljuw van Reimerswaal.


AUTEUR

J. Huybrecht

LITERATUUR

Tegenwoordige Staat IX.