Uien (Állium Cépa)

Uit encyclopedie van zeeland
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Uien (Állium Cépa)

Tekst uit de Encyclopedie van Zeeland 1982-1984

(dialect: juun). Gegevens omtrent de ontwikkeling van de teelt van Allium-soorten in ons land zijn spaarzaam. Men maakt melding van de aanvoer van ajuinzaad als retourvracht in Middelburg (1473), toentertijd overslaghaven voor vracht o.a. naar Brugge, Antwerpen en Bergen op Zoom. Omstreeks 1550 vinden wij reeds export van uien ('ayuyn') en uienzaad uit Middelburg naar Engeland en Schotland vernield. De teelt van uien vereiste veel handenarbeid. Voorzover bekend werden uien dan ook in vroeger eeuwen steeds in het klein in moestuinen ('hoven') geteeld. Later ging men dit gewas ook in het groot verbouwen, omdat hiervan geen tienden geheven werden. Wel werd tussen 1755 en 1770 voor Staats-Vlaanderen een nieuwe heffing op dit product ingevoerd. Rond 1900 werden uien in het groot verbouwd op Schouwen-Duiveland. Tholen en Noord- en Zuid-Beveland, Zaaien, planten, onkruidbestrijding en oogsten vereisten veel zorgvuldige handenarbeid. In verband hiermee bestond het loon soms uit een percentage van de opbrengst. De teelt vereiste in 1950 nog 1200 manuren per ha (acht maal zoveel als wintertarwe). Tengevolge van mechanische grond bewerking, chemische onkruidbestrijding en mechanisch oogsten is dit verminderd tot 80 manuren per ha. In 1977 waren in Zeeland ruim 6.200 ha met verschillende uienrassen beteeld (tegenover 17.000 ha in heel Neder land). Industriële verwerking van uien geeft soms plaatselijk moeilijkheden in verband met verontreiniging van oppervlakte-water. Zaaiuien, die in de tweede helft van maart of in de eerste helft van april worden gezaaid en eind augustus tot oktober geoogst worden, zijn verreweg het belangrijkst als export product. De bewaring van zaaiuien vindt thans meestal plaats in gekoelde ruimten en niet meer in zg. uienrennen, smalle, ruim manshoge bouwsels van palen en latten, voorzien van gaas en afdakjes, waardoor luchtventilatie kon plaatsvinden. In Noord-Zeeland werden de uien ook wel, net als gewoonlijk op Flakkee, aan de hoop bewaard en afgedekt met stro en een aarden koplaag. Bij zg. picklers, kleine uien, die in verduurzaamde toestand als zg. Amsterdamse uien verhandeld worden, wordt een grotere zaaizaadhoeveelheid per ha gebruikt dan bij zaaiuien, nl. 30 tot 35 kg tegen 5,5 tot 8 kg bij zaaiuien. Bij plantuien hebben wij feitelijk te maken niet een tweejarige teelt. Deze uien, gezaaid in zeer grote zaaizaadhoeveelheid (90 tot 110 kg/ha), worden geoogst in juli en volgend voorjaar weer uitgeplant en de daaropvolgen de juli geoogst. Deze uien vormen evenals de zaaiuien een belangrijk exportproduct. Winteruien, gezaaid in de 2e helft van augustus (zaaizaadhoeveelheid 8-10 kg/ha), geoogst vanaf de 2e helft van juni, leveren evenals plantuien een vroeg product op. Zilveruitjes, in het voorjaar gezaaid (100 tot 110 kg zaaizaad per ha) en in juli en augustus geoogst, vormen een delicatesse als verduurzaamde tafeluitjes. Ze worden gekenmerkt door witte vliezige rokken, in tegenstelling tot de bruine vliezige rokken van de overwegend gebruikte rassen voor de overige teeltwijzen. Opmerkelijk is dat bij de oogst gebruik gemaakt wordt van een soort vlammenwerper om tevoren het loof weg te branden. Uien zijn, evenals alle andere cultuurgewassen, onderhevig aan verschillende ziekten, die de opbrengst ongunstig kunnen beïnvloeden. Bij de dierlijke beschadigingen is kroef de meest gevreesde; het betreft hier het stengelaaltje (Ditylenchus dipsaci). De ziekte tast loof en bol aan, misvorming en wegrotting kunnen het gevolg zijn. Bij beschadiging door de larven van de uievlieg (Chortophila antiqua) wordt de hele plant verwoest. De uievlieg werd aanvankelijk bestreden met gechloreerde koolwaterstoffen, maar is hiertegen resistent geworden, zodat men thans experimenteert met biologische bestrijding door de steriele mannetjes-techniek.

AUTEUR

M.A. Geuze

LITERATUUR

M.J. Boerendonk. Historische studie van den Zeeuwschen landbouw. Boers, Het eiland Goedereede en Overflakkee. P.J. Bouman, Geschiedenis van den Zeeuwschen Landbouw. Candolle, Plantes cultivées. Koeman, Eerste sporen van tuinbouw. Unger, Bronnen III.