Raadpensionaris

Uit encyclopedie van zeeland
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Raadpensionaris

Dienaar van de Staten van Zeeland. Voor 1578 stond het ambt bekend als pensionaris van prelaat en edelen. Prelaat en edelen waren bevoegd om deze ambtenaar te committeren, te beëdigen en te machtigen de Statenvergadering te beschrijven. Bovendien behoorde tot de taak van de pensionaris om het verhandelde op de vergadering te notuleren en de besluiten uit te voeren. De pensionaris was gemachtigd om, bij afwezigheid van de prelaat, de voorstellen in de Statenvergadering naar voren te brengen. Het salaris van deze ambtenaar werd betaald uit het `surcroijs', het overschot der toegestane middelen. Dit overschot bedroeg volgens een akte van keizer Karel V ongeveer 4000 gulden per jaar. Van het overschot moest rekening en verantwoording worden afgelegd. De laatste pensionaris van prelaat en edelen werd op 22 mei 1578 benoemd tot Raadpensionaris van Zeeland. Om tot Raadpensionaris van Zeeland benoemd te worden moest men verschillende kwaliteiten hebben, zo moest men van goede naam en faam zijn, een geboren Zeeuw, de provincie of een orgaan daarvan tenminste zes jaar gediend hebben, van de hervormde godsdienst zijn, rechten gestudeerd hebben, bestuurlijke ervaring hebben en Latijn, Frans en Duits beheersen. Tot de taak van de Raadpensionaris van Zeeland behoorde: 1. Bij de vergaderingen van de Staten moest hij als eerste aanwezig zijn en als laatste vertrekken. 2. Hij moest na het gebed de punten van beschrijving voorlezen en verder niets naar voren brengen dan wat na voorafgaande 'communicatie en deliberatie' met de Gecommitteerde Raden was goedgevonden. 3. Hij moest gedurende de vergadering notuleren, de brieven daaruitvoortvloeiend door de secretaris secretaris van de Staten van Zeeland) doen registreren en verzenden, de openstaande agenda daags na het scheiden van de vergadering doen uittrekken en de leden toezenden en daarover op de volgende vergadering rapporteren. 4. Hij moest, als hem dat door de Staten of de Gecommitteerde Raden werd opgedragen, alle commissies en brieven opstellen. Hij had in de Gecommitteerde Raden een adviserende stem. 5. Hij moest over alle ingekomen brieven terstond een vergadering van de Gecommitteerde Raden beleggen en de brieven niet dan in tegenwoordigheid van tenminste twee leden van de Gecommitteerde Raden openen. 6. Hij moest om voorlichting te kunnen geven over de toestand der financiën de maandelijkse gerepartiteerde staat van 's lands inkomsten bij de hand hebben. Bovendien moest hij een register van ordonnantiën bijhouden. 7. Om het onder punt 6 genoemde mogelijk te maken had hij te allen tijde toegang tot de Rekenkamer van Zeeland en recht op inzage van de rekeningen en andere stukken. 8. Hij mocht niet in vreemde staatsdienst treden zonder toestemming van de Staten. zelfs niet na zijn ontslag. 10. Hij moest waken tegen inbreuken op de souvereiniteit van de Staten, tegen overtredingen van de wetten, tegen inbreuken op de justitie en op de hervormde godsdienst. 11. Bij het opmaken van extracten mochten deze alleen het geresolveerde bevatten en niet de beraadslagingen. 12. Hij mocht zonder verlof geen extracten uitgeven aan onbevoegden. 13. Hij moest tijdig de notulen aan de secretaris overdragen, opdat afschriften daarvan tenminste binnen drie maanden aan de leden konden worden toegezonden. De notulen mochten slechts door een beëdigde klerk geschreven worden. Deze regeling is tot het eind van de Republiek blijven bestaan, zij het dan, dat bij resolutie van 20 september 1631 bepaald werd, dat ook een Hollander Raadpensionaris kon worden.


AUTEUR

R. Huybrecht

LITERATUUR

Tegenwoordige Staat IX. Manuscript De Jonge van Bruinisse, in: Handschriftenverzameling Rijksarchief in Zeeland.