Ondergrond

Uit Wiki ZB
Ga naar: navigatie, zoeken
Ondergrond

Zeeland behoort voor het allergrootste deel tot het zg. westelijk zeekleigebied. Alleen in het uiterste zuidwesten van Zeeuws-Vlaanderen komen oudere afzettingen voor, die op het land gevormd zijn, hetzij door verstuiving, hetzij door afzetting uit smeltwater. Het westelijk zeekleigebied omvat het gehele kustgebied vanaf de Dollard in Groningen tot Cadzand in West Zeeuws-Vlaanderen. In het normale spraakgebruik spreekt men in Zeeland van het 'Delta-gebied'. Hierdoor zou men verwachten, dat de geologische geschiedenis van de opbouw van dit gebied gerangschikt moet worden onder een stuk geschiedenis van een riviermond, waarin de afzettingen gekenmerkt zijn door deltastructuren als foresets, bottom-sets en dergelijke. Het feit doet zich echter voor, dat de jongste ecologische ontwikkeling tijdens het Holoceen in het huidige patroon niets met een delta in geologische betekenis gemeen heeft. De bij een deltagebied behorende patronen en karakteristieke structuren worden slechts zelden aangetroffen. Indien dergelijke structuren voorkomen, wijzen ze veelal op een transport vanuit zee en niet op een stromingsrichting behorende bij een rivierdelta. In het Pleistoceen kan dit evenwel anders zijn geweest, zoals verderop moge blijken (Afzetting van Halsteren). De afzettingen, gevormd tijdens het Holoceen, behoren echter slechts tot het beeld van een verdrinkend of verdronken kustlandschap. In dit landschap is een deel te onderscheiden, waarin zich de kust tot een estuarium van Rijn, Maas en Schelde heeft ontwikkeld. In de jaren kort na de overstromingsramp in 1953 tot heden is getracht een zo gedetailleerd mogelijk inzicht te krijgen van de geologische opbouw van Zeeland. Dit geschiedde in het kader van de uitgifte van de nieuwe geologische kaart van Nederland 1:50.000. Voor het kustgebied werd de geologische geschiedenis van het Holoceen in kaart gebracht, die een periode van de laatste 10.000 jaar omvat. In het zuidelijk deel van Zeeuws-Vlaanderen, tegen de Belgische grens, werd ook het Pleistoceen in de kaart betrokken. In het algemeen ligt in Zeeland de basis van het Holoceen binnen de 20 m - NAP. Dit neemt evenwel niet weg, dat oudere dieper gelegen lagen ook in het onderzoek betrokken worden. Het waarnemingsnet hiervoor is dan echter veel grover. Zo komen in Zeeland maar betrekkelijk weinig boringen voor die tot 200 m en meer reiken. In de tabel (I) is de stratigrafische opeenvolging van de tertiaire en kwartaire lagen aan gegeven die in Zeeland in boringen aangetroffen kunnen worden. De tertiaire lagen hellen in dit gebied in noordelijke richting. Dit geldt in algemene zin ook voor de bovenkant van het jongste Pleistoceen (Weichselien). Aan de Belgische grens liet dit laatste op ca. 5 m + NAP en in Schouwen op ca. 20 m - NAP. Het profieltje (II) door Zeeland laat een en ander duidelijk zien, waarbij opgemerkt dient te worden dat hierin niet alle geologische eenheden uit de tabel aanwezig zijn. Er kunnen nl. plaatselijke hiaten in de stratigrafische opeenvolging voorkomen. Indien men het gehele Kwartair in Zeeland weg neemt blijkt dat in Zeeuws-Vlaanderen ongeveer ten zuiden van de lijn Sluis Sas van Gent het Eoceen dagzoomt. Dit Eoceen bestaat hier dan uit de Klei van Asse. Ongeveer op de grens van Nederland en België bij Eede dagzomen vervolgens het Wemmelien (Bande noire) en het Ledien. Ten noorden van de lijn Sluis Sas van Gent tot aan een lijn ongeveer lopende van Breskens tot Heikant wordt het gebied ingenomen door de oligocene afzettingen behorende in het zuidelijk deel tot het Tongrien en in het noordelijk deel tot het Rupélien (=Boomse klei). Het Boven Mioceen ligt vervolgens in een smalle strook langs de noordkust van West Zeeuws-Vlaanderen tot aan de Thomas Polder, via een noord-zuidlijn over Biervliet, overgaande in een zuidelijke begrenzing tot iets zuidelijker van Axel tot Absdale (gehucht westelijk van Hulst). De oostelijke begrenzing van dit Boven Mioceen wordt gevormd door een noord-zuidlijn van de Griete tot Absdale. Het overige oostelijke deel van Oost Zeeuws-Vlaanderen wordt vervolgens ingenomen door afzettingen van het Plioceen. Over al deze tertiaire formaties heen liggen kwartaire afzettingen. Het mariene laagcomplex, vroeger gerekend tot het kwartair (Formatie van Merksem), blijkt voor het grootste deel tot het Plioceen (Kallo) te behoren. Dit complex komt bij Nieuw/Namen (de Kauter) aan de oppervlakte en steekt als een vreemde bult ongeveer 5 m + NAP boven het overige land schap uit. Het is de enige plaats in Nederland waar deze mariene afzetting van het Boven Plioceen aan de dag treedt. Van één van de ontsluitingen is daarom een geologisch natuurreservaat gemaakt. De hierboven genoemde tertiaire en oudste kwartaire afzettingen worden verder op vele plaatsen in de ondergrond in diepe boringen aangetroffen. Vermeld dient evenwel te worden, dat in het oostelijk deel van de provincie, zowel op Schouwen als in Tholen en het oostelijk deel van Zuid-Beveland tevens het Midden Mioceen (Zanden van Antwerpen) aangetroffen werden, in tegenstelling tot het westelijk deel van de provincie. De mariene oud-pleistocene afzetting van het Icenien (thans genoemd Formatie van Maassluis) hebben in Zeeland een grillige verbreiding. In het zuiden van de provincie beginnen ze in Oost Zeeuws-Vlaanderen op te treden in de uitstekende kop van Kloosterzande, Hontenisse en Perkpolder. De dikte is hier echter zeer gering (tot 2 in). Verder komen ze voor in het westen van Walcheren, in een deel van Zuid-Beveland, in een zeer klein deel van Noord-Beveland, geheel Schouwen en St .-Philipsland en voor een deel mogelijk ook op Tholen. In ouderdom kunnen ze ten dele gecorreleerd worden met het Praetiglien en het Tiglien. Naar het noorden neemt de dikte sterk toe en bedraagt bijv. onder Rotterdam ruim 230 m. Na de afzetting van de Formatie van Maas sluis werd het gebied reeds in de oudpleistocene tijd (Tiglien) ingesneden door een zeer brede en diepe erosiegeul, de zg. Vallei van Zeeland, die te beschouwen is als een mogelijk oud Maas-estuarium. Het diepste punt voor zover tot op heden bekend van deze vallei werd bereikt in de boring Halsteren en wel op 78,30 m - NAP. Door deze erosie is vermoedelijk zeer veel van de bovenste lagen en plaatselijk ook de gehele Formatie van Maassluis verloren gegaan. De opvulling van de Vallei van Zeeland heeft voorname lijk plaats gehad tijdens het Tiglien. Het is echter mogelijk dat zij nog in latere tijden voortgang gevonden heeft. Deze opvullingen van fluviatiele oorsprong stonden in het Nederlandse gebied vroeger bekend onder de naam van 'Afzetting van Halsteren' (thans Tiglien). Plaatselijk zijn deze afzettingen sterk aangetast door de vorming van kreken in het jongste Holoceen. De zuidelijke grens wordt gevormd door een lijn ongeveer verlopende vanaf Biggekerke op Walcheren via Vlissingen, zuidelijke grens van het Zuid-Sloe, 's-Heerenhoek, Ellewoutsdijk, de Griete en Graauw naar de Belgische grens. Gedeeltelijk op deze afzetting van de Formatie van Tegelen, doch in het grootste deel van Zeeuws-Vlaanderen ook op oudere afzettingen, liggen in Zeeland brak-mariene en continentale afzettingen uit het Boven Pleistoceen. Deze omvatten de eenheden Formatie van Schouwen en Formatie van Twente. De Formatie van Schouwen is te plaatsen in het interglaciaal Riss-Wurm. De bij deze formatie behorende afzettingen werden derhalve in een warme tijd afgezet in een brak-marien milieu. Ze omvatten de eerste mariene opvullingen van de Vallei van Gent. De formatie wordt op veel plaatsen in Zeeland aangetroffen, doch ontbreekt bijv. in het oostelijk deel van Zeeuws-Vlaanderen en het oostelijk deel van Zuid-Beveland. De Formatie van Twente omvat de periglaciale afzettingen, welke onder invloed van klimaatsomstandigheden gedurende de laatste ijstijd (Weichselien) ontstaan zijn. Zij bestaan uit, grotendeels onder invloed van de wind afgezette, fijne zanden (dekzand) met ingeschakelde leemlagen en een aantal gyttja- en venige gyttja-laagjes. De dekzand afzetting en vertonen aan hun oppervlak een aantal ruggen die een ZW-NO-richting hebben. Behalve in het zuidelijk deel van Zeeuws-Vlaanderen zijn deze afzettingen overdekt door jongere afzettingen zodat ze zich niet in de huidige topografie aftekenen. In de bouwput van de nieuwe grote zeevaart sluis bij Terneuzen was destijds een fraaie ontsluiting van deze formatie te zien. Het pakket bestond daar uit dekzand met vele leemlagen en ingeschakelde gyttjalagen, waarin veel kryoturbate verschijnselen voorkomen. Tevens werden in deze put verscheidene resten van zoogdieren gevonden zoals mammoeth (Mámmuthus primigénius), wolharige neushoorn (Coelodónta antiquitátis), steppenwisent (Bíson príscus), reuzenhert (Megáceros gigánteus), een scheurkies van een leeuw, e.a. Ongeveer 10.000 jaar geleden werd het pleistocene tijdvak beëindigd en vond een merkbare klimaatsverbetering plaats. Hierdoor ontstond een nieuwe geologische cyclus waarin wij nu leven, nl. het Holoceen. Dit is a.v. onderverdeeld: Subatlanticum tot 2.900 j. abs. Subboreaal tot 5.300 j. abs. Atlanticum tot 8.000 j. abs. Boreaal tot 8.700 j. abs. Preboreaal tot 10.300 j. abs. Door klimaatsverbetering vanaf het begin van het Holoceen steeg de zeespiegel door het afsmelten van de ijskappen. Deze relatieve zeespiegelrijzing kan bepaald worden aan de hand van dateringen van de veenlagen die in het holocene pakket voorkomen. In de grafiek van S. Jelgersma uit 1961 (III) is deze zeespiegelrijzing voor Zeeland weergegeven. De hierbij behorende ouderdomsbepalingen (C-14 bepalingen) in jaren zijn gerekend vanaf heden (absolute ouderdom). In het holocene pakket is een grote differentiatie waar te nemen op de verschillende Zeeuwse eilanden en Zeeuws-Vlaanderen. De basis (diepteligging) van dit holocene pakket is niet overal gelijk. Waar de omstandigheden gunstig waren voor de plantengroei ziet men aan de basis van het Holoceen een veenlaag (basisveen) van verschillende holocene ouderdom, waarop tijdens de verdrinking van dit veen door de zeespiegelrijzing klei afgezet kan zijn. De ouderdom van de basis van het veen kan variëren tussen Preboreaal en vroeg Atlanticum. Doordat de zeespiegelrijzing vooral in het begin van het Atlanticum zeer sterk geweest kan zijn, werd het Basis veen plaatselijk weer geërodeerd en ontstonden diepe geulen (tot soms meer dan 40 m - NAP), die in eerste instantie opgevuld werden met zand (oud wadzand). Bij periodieke stilstanden of regressies in de zeespiegelbeweging werd klei afgezet waarop onder gunstige omstandigheden veen kon ontstaan. Dit laatste is vooral het geval geweest omstreeks 4300 jaar geleden, dus tijdens het laat-Subboreaal. Hierdoor ontstond het zg. oppervlakteveen. In vele gevallen groeide dit door tot in de Romeinse tijd 200j n.C.). In het algemeen is de bovenkant van het oppervlakteveen door post-romeinse transgressie sterk aangetast. In Zeeuws-Vlaanderen komen het basisveen en het oppervlakte veen samen en wipt het veenpakket uit tegen het aan de oppervlakte komende Pleistoceen. Een en ander is verduidelijkt in de, uiteraard sterk geschematiseerde, figuur (IV). In het veenpakket kunnen plaatselijke mariene inschakelingen voorkomen, die met de afzettingen boven het oppervlakteveen gerekend worden tot de zg. Duinkerke-afzettingen. De oudste Duinkerke-transgressie de zg. 'Cardium-transgressie' (= Duinkerke O) werd in Zeeland nergens aangetroffen. Daarentegen is wel de pre-Romeinse transgressie (= Duinkerke I) bekend op Walcheren, Schouwen en mogelijk ook op Tholen. In de post-Romeinse tijd, na ca. 250 j.n.C., zijn drie transgressieperioden in de Duinkerke-afzettingen te onderscheiden nl. de Duinkerke II-transgressie (bv. in Zeeuws-Vlaanderen, Walcheren en Schouwen) die in tijd ligt tussen ca. 250-280 j. n.C., de Duinkerke IIIa-transgressie van ca. 1000-1300 j.n.C. en de Duinkerke IIIb-transgressie van 1300 tot heden. Dit gehele holocene pakket, bestaande uit afwisselingen van grove tot fijne zanden, lichte tot zware kleien en veen, wordt thans genoemd `de Westland Formatie'. Tot de Formatie behoren kust-, mariene-, estuariene-, lagunaireen perimariene afzettingen.


AUTEUR

v.R… ?


AFBEELDING

Tabel I Tabel II Ouderdomsbepalingen in Zeeland i.v.m. zeespiegelrijzing. (Geg. Dr. S. Jelgersma). Tabel III Tabel IV.