Mosselkreek

Uit encyclopedie van zeeland
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Mosselkreek

1. Geul in het Oosterscheldegebied (Verdronken Land van Zuid-Beveland), ook Westgat genoemd; in het noordwesten uitkomend in de Pietermanskreek. De Mosselkreek liep vroeger door tot het Kreekrak.

2. Vrijwel volledig verzande geul tussen de Krabbenkreek (ten noorden van Tholen) en St.-Philipsland. De Mosselkreek stond in het westen in verbinding met het Zijpe en in het noordoosten met het Slaak, dat ten oosten van St.-Philipsland stroomde. Op Mosselkreek en Slaak vond in de nacht van 12 op 13 september 1631 een slag plaats tussen de Zeeuwse vloot onder Marinus Hollaer en de Spaanse onder graaf Johan van Nassau. De verslagen Spanjaarden vlucht ten op de schorren, waaraan Johan van Nassau zijn bijnaam Jan de Mosselvanger te danken kreeg. Slaak, Zeeslag bij het). De definitieve afdamming van het Slaak vond plaats in 1884. In 1892 werd als grootste diepte van de Mosselkreek 16 m - N.A.P. gepeild. Vanaf 1902 verminderde deze diepte, mede in verband met de gelijktijdige verruiming van de Krabbenkreek. In 1934 werd concessie verleend voor het bedijken van het Zuiderschor in de Mosselkreek. Het jaar daarop kwam hier de Abraham Wissepolder tot stand. Sinds 1940 groeide de tussen Krabben- en Mosselkreek gelegen plaat Dwars in de Weg vrijwel volledig vast aan de oever van St.-Philipsland. Van de oude Mosselkreek resteert nog een klein geultje met die naam.

3. Voormalige geul in het Brouwershavensche Gat; scheidde de Paardenplaat van de Hompelvoet, die thans één plaat vormen (Grevelingenmeer).


AUTEUR

J. Kuipers

LITERATUUR

Van der Aa, Aardrijkskundig woordenboek. Beekman, De wateren. Wilderom, Tussen afsluitdammen II. Van Empel en Pieters, Zeeland.