Jan Schout

Uit encyclopedie van zeeland
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Jan Schout

Jan Schout als dirigent van de Chr. zangevereniging Crescendo in Gapinge, bron: Zeeuws Tijdschrift nr. 3 (1986) 107.
Geboren 15 april 1857 Serooskerke (Walcheren)
Overleden 16 oktober 1939 Serooskerke (Walcheren)
Beroep voorman van NCLB-Walcheren en punt- en sneldichter

Jan Schout (1857-1939) was voorman en mede-initiatiefnemer tot de oprichting van de eerste afdeling van de Nederlandsche Christelijke Landarbeidersbond (NCLB) op Walcheren en punt- en sneldichter. Hij zou ook het in het midden van de twintigste eeuw op Walcheren algemeen bekende ‘Jan den aermen man’ hebben geschreven.

Afkomst, gezin en beroep

Jan werd op 15 april 1857 te Serooskerke geboren als zoon van landarbeider (uit een verarmde boerenfamilie) Wisse Schout en arbeidster Adriana Cornelia Jobse. Wisse Schout overleed kort voor Jans negende verjaardag. Soms woonde de jonge Jan bij zijn moeder (bijvoorbeeld als werkman van 1889-1891), maar vaker was hij inwonend knecht bij een landbouwer in Serooskerke of in een van de nabijgelegen dorpen. Moeder en zoon behoorden bij de Christelijke Gereformeerde Kerken. De betreffende gemeente te Serooskerke ging later op in de Gereformeerde Kerken in Nederland (GKN). In 1891 trouwde Jan Schout te Serooskerke met zijn plaatsgenote Johanna Schuman (1863), dochter van een timmerman en kleindochter van een genees-, heel- en verloskundige. Het echtpaar kreeg een zoon en twee dochters. In 1902 verspeelde Jan Schout door een faillissement als graanhandelaar een aanzienlijke geldsom uit de familie van zijn vrouw. Hij werd echter niet opnieuw arbeider, maar verdiende de kost met het ophalen van de contributie voor het plaatselijke onderlinge ziekenfonds (à vijftien cent per week) bij de leden ervan. Verder was hij tegen betaling dirigent van zes zangverenigingen in noordelijk Walcheren. In de jaren 1920 stond hij ook te boek als hulpbrievenbesteller.

sociale tegenstellingen

Serooskerke maakte in het najaar van 1915, toen de landbouwers veel verdienden, kennis met de NCLB tijdens een propagandatocht van W. Wattel. Nog tijdens de Wereldoorlog werd er, uniek voor Walcheren, een NCLB-afdeling opgericht. Deze oprichting werd voorafgegaan door de oprichting van afdelingen van het orthodox-christelijke Nederlandsch Werkliedenverbond Patrimonium. De Serooskerkse afdeling (1910) telde meteen al 40 leden. De ring Walcheren van deze organisatie stelde in 1913 in een rapport, gepubliceerd in het orthodox protestantse dagblad De Zeeuw, de ongelijkheid tussen landbouwers en landarbeiders snoeihard aan de kaak. Tijdens de Wereldoorlog met haar hoge levensmiddelenprijzen profiteerden de boeren daarvan bovendien veel meer dan de arbeiders. Er was dus conflictstof genoeg. NCLB-er Wattel slaagde er echter in om bij zijn propaganda in 1915 de Serooskerkse boeren een voor de arbeiders gunstige beslissing te laten nemen.

NCLB-afdeling

Een NCLB-afdeling werd pas gevormd – na de verhuizing van Wattel naar buiten Zeeland –voornamelijk door de inzet van de jonge hervormde predikant J.W. Maas Wz. en Jan Schout. Ook de gereformeerde predikant P. Warmenhoven was sterk voorstander. Een voordeel van Jan Schout zijn onafhankelijkheid, terwijl hij bij zijn ronde langs de leden van het ziekenfonds honderden dorpsgenoten kon aanspreken over de nieuwe ideeën. Hij huisvestte ook de spreker van de NCLB, J.A. Knetsch te Lisse, wanneer die met de plaatselijke boeren kwam onderhandelen. Ook begin 1918 was er een onderhandelingsronde met een loonsverhoging als resultaat, wat bewees dat de bond een succes was. De aanvankelijk strikt plaatselijke landarbeidersvereniging te Serooskerke verzocht in februari 1918 om opgenomen te worden in de NCLB. De oprichtingsvergadering vond plaats bij Schout aan huis. In de jaren die volgden bezochten Schout, Huib Clarisse en andere leden de omringende dorpen om te proberen ook daar een NCLB-afdeling op te richten. Naar aanleiding van de ‘kleine crisis’ in de vroege jaren twintig werden de kleine afdelingen echter al snel in de verdediging gedrongen. Ook die te Serooskerke was een tijdlang weer een plaatselijke club, die echter in 1927 opnieuw aansloot bij de NCLB.

Punt- en sneldichter

Misschien wel bekender dan door zijn inzet voor de landarbeiders en de NCLB werd Jan Schout door zijn punt- en sneldichten. Kleindochter Gerda Schout herinnerde zich bijvoorbeeld hoe Schout voor vodden- en metalenhandelaar Ro de Later op zijn verzoek een gedicht over diens hond uit de mouw schudde:

De bouwheer van dit hok

die geef ik alle eer,

en wat z’n baas betreft,

die prijs ik evenzeer.

Maar wat de plaats betreft,

die noem ik dom en dwaas.

Een hond toch stinkt te veel

en maakt teveel geraas.

‘Jan, den aermen man’

Werkelijk beroemd werd het lange gedicht ‘Jan den aermen man’, ook wel aangeduid met de beginregel: ‘Ik bin Jan, den aermen man’. Het werd door Jan Schout geschreven voor een feestavond, mogelijk van een afdeling van de Zeeuwsche Landbouwmaatschappij, in de jaren 1920. Het beschrijft het lot van iemand die al zijn geld verloren heeft aan de afloop van de Eerste Wereldoorlog en de revoluties in Duitsland en Rusland. Heel wat vermogende plattelanders hadden daar hun geld belegd in obligaties en andere waardepapieren, die in 1917 en/of 1918 in een klap waardeloos waren geworden. Daarover werd uiteraard veel gepraat, maar de precieze verliezen van dezen en genen waren grotendeels onbekend. Met zijn gedicht, waarbij Schout moet hebben teruggedacht aan zijn eigen faillissement in 1902, doorbrak hij waarschijnlijk een taboe. Als oplossing voor de benadeelde belegger tekent Schout, in het Zeeuws (de Walcherse variant) een bestaan als koopman oftewel leurder. Honderden producten, gerelateerd aan het toenmalige plattelandsleven, komen vervolgens als koopwaar ter sprake. ‘Jan den aermen man’ begint als volgt:

Ik bin Jan, den aermen man.

O, wat een strop, m’n geld is op.

’k Ao marken en ’k ao Russen.

Wat zit ik er toch tussen!

D’r vaal niks mì an te doeen.

’k Ao naebie ander’alf miljoeen….

Uit de opsomming van de producten om mee te leuren:

Mee gort en muuzevallen.

Mee gist en kasseballen.

Mee groene kaes en zout.

Mee riest en mee zoet’out.

Mee liesten en portretten

om prenten in te zetten.

Mee bier en mee sjalotten.

Mee drup en Keulse potten

Mee zwaer vergif vò rotten

en mee carbol vò motten….

Na 128 regels eindigde ‘Jan den aermen man’ met het verzoek om ‘Moe Kao’ (tante Kaa) een brief te schrijven en haar om geld voor hem te vragen. Ze woont ‘… op de meulen, in de Noordzêe, vér achter Keulen.’

‘Jan den aermen man’ werd talloze malen voorgedragen op Walcheren tijdens bruiloften en andere feestelijke gelegenheden, op Koudekerke bijvoorbeeld aanvankelijk, in de jaren dertig en veertig, door Piertje Kesteloo die daarbij op een tafel sprong en later door Jan Roose Wz. die zijn daagse kleren dan verwisselde voor de streekdracht.

Auteur

-Jan Zwemer, 2019

Bronnen