Graanzolder
Het woonhuis van Zeeuwse boerderijen had traditioneel een zolder, waar na de dors het graan en de peulvruchten in grote hoeveelheden werden opgeslagen. Verder lagen er graanschoppen, zakken en gereedschappen waarmee het graan kon worden gezuiverd van korenwormen en ander vuil. Dikwijls lag er een voorraadje kalk en een kalkbak om zaaigoed mee te ontsmetten (tegen brandziekte). De graanzolder werd afgesloten met een grote sleutel. Omdat de granen, bonen en erwten op de zolder een groot gewicht vertegenwoordigen, waren de zolderbalken van de boerenhuizen om de zestig à tachtig centimeter aangebracht. De zolderbalken waren ook veel dikker dan in huizen zonder graanzolder. Aan de buitenkant van het huis is aan het patroon van muurankers te zien hoe dicht de zolderbalken bij elkaar zijn geplaatst. De begane grond van het woonhuis is voorzien van een extra stevige trap. Het graan en de peulvruchten werden erlangs naar boven gesjouwd in zakken van zo’n zeventig kilo.
De aanwezigheid van het graan op de zolder veroorzaakte dat het boerenwoonhuis op de benedenverdieping altijd stoffig was. Vanaf de achttiende eeuw werd het graan steeds meer opgeslagen in graanbergplaatsen in de boerenschuur en vanaf de negentiende eeuw ook op de zolder van het wagenhuis. Zulke graanbergplaatsen werden piezel genoemd. In de twintigste eeuw werden helemaal geen huizen met graanzolders meer gebouwd.
Auteur
Jan Zwemer, 2013.
Literatuur
-G. Smallegange, Op ’t hof. Boerderijen en boerenerven in Zeeland (Goes, 2001) 55-56.