Godsdienst In Zeeland/EvZ1982-1984
Van de godsdienst die in Zeeland werd beleden bij het begin van onze jaartelling, weten we eigenlijk niets, daar de bronnen ontbreken. We moeten wel beginnen met Nehalennia, die ons alleen bekend is door de votiefaltaren van Domburg en Colijnsplaat. Maar deze op zichzelf zeggen alleen dat haar verering rond 200 vrij omvangrijk is geweest. In Domburg heeft een tempel gestaan en doordat bij Colijnsplaat brokken tufsteen en veel resten van pannen uit de Oosterschelde zijn gehaald, neemt men aan dat er ook hier een tempel heeft gestaan. De votiefaltaren zeggen ons dat Nehalennia een schutsgodin is geweest van zeelui en handelaars, die vóór of tijdens de reis naar Engeland de belofte hadden gedaan aan haar een altaar te wijden. Noch in de godenwereld van de Romeinen, noch in die van de Kelten en Germanen is ons haar naam bekend. Men neemt aan dat zij een plaatselijk vereerde moeder-godin is geweest. De restanten van haar cultus laten zien dat er hier een vermenging heeft plaatsgevonden van een inheemse cultus met die van de Romeinen. Dat was in de tijden van de Romeinse overheersing een gewone zaak. We weten dat bijv. ook door een deel van een altaar dat in 1514 bij Westkapelle werd gevonden en gewijd was aan Hercules-Magusanus. Die laatste naam duidt op de mogelijkheid van een Germaanse cultus. Trouwens, ook op de zijkanten van de Nehalennia-altaren komen Hercules en Neptunus voor. Eveneens zijn in Domburg Jupiter en Victoria vereerd. In Zeeland zijn tot op heden geen tekenen gevonden dat het christendom was doorgedrongen tot in onze provincie vóór de komst van Willibrord (ca. 690). De mogelijkheid daartoe moet echter niet worden uitgesloten. Uit de vondsten bij Domburg en Colijnsplaat blijkt dat er een levendig verkeer was met Keulen, waar reeds in de 2e eeuw een gemeente van christenen is geweest, evenals in Trier, terwijl het christendom toen een niet toegestane religie was in het Romeinse rijk. De verering van Magusanus zou er op kunnen duiden dat hier een Germaanse stam heeft gewoond. Bij de Germanen heeft het Arianisme veel ingang gevonden en het heeft er lang standgehouden. Uit de 4e eeuw heeft men bewijzen dat er christengemeenten in ons land zijn geweest. Vanuit Doornik heeft Chlodovech I (Clovis, 466-511) zijn machtig Frankisch rijk gesticht. Hoever het zich langs de kust naar het noorden heeft uitgestrekt, is niet precies bekend. Toen deze vorst zich op kerstdag 506 te Reims liet dopen, betekende dit kerkelijk een geduchte invloed van Rome tegenover de Germaanse stammen en rijken die het Arianisme aanhingen, maar of dit in Zeeland van invloed is geweest, weten we niet. Heeft Eligius, bisschop van Noyon van 640 tot 660, te Aardenburg een kerk gesticht? Toen Willibrord met zijn 12 gezellen in 690 vanuit Engeland overstak, stelde hij zich van het begin af aan onder bescherming van de Frankische koningen. Heel zijn werkzaamheid is zonder dezen niet te denken. Volgens zijn biograaf trof hij in Walicrum een heidense tempel aan, waar hij een beeld stuk sloeg. Zeeland heeft bijna geheel tot zijn bisdom Utrecht behoord toen dit in 695 werd opgericht. Dat wijst op mogelijke werkzaamheid hier. We mogen aannemen dat vanaf de komst van Willibrord de invloed van de kerk van Rome in sterkere mate is toegenomen en dat de christianisering die onder de Merovingers begon, onder de Karolingers is voltooid. We moeten ons in die tijd de toestand op het platteland, waartoe heel Zeeland behoorde voor zover het bewoonbaar was, niet te mooi voorstellen. Het land was in bezit van de koningen en de landedelman was op zijn gebied alleenheerser. Zij die er woonden waren horigen. Iedere adellijke heer, voor zover hij tot het christendom was overgegaan, had zijn eigen kerk en waarschijnlijk had hij ook zijn eigen priester, die mee ter beschikking stond van zijn horigen. Of er in Zeeland zulke eigen-kerken geweest zijn, is wel waarschijnlijk, al was hun getal dan ook niet groot. Maar daarvoor zijn er slechts aanwijzingen. Er kwam een tijd dat de landadel zich steeds meer van haar kerken heeft ontdaan, door ze te schenken aan bisschoppen en kloosters. Een der eerste schenkingen die Willibrord ontving, was een eigen kerk te Antwerpen. Zo was later de St.-Baafsabdij te Gent eigenares van een kerk ergens langs de Gouwe (Zierikzee?), terwijl ook de abdij van Lorsch een kerk op Schouwen heeft bezeten (Burgh?) en die van Ouwerkerk (Duiveland) misschien in het bezit is geweest van de vrouwenabdij te Nijvel. De mogelijkheid moet ook niet worden uitgesloten dat de kerk van het oude Domburg eigendom was van de abdij van Echternach, met het land op Walcheren, als een erfenis van Willibrord. De St .-Baafsabdij te Gent had later kerkelijk alles te zeggen in Aardenburg en de
St.-Pietersabdij te Gent had later zo het patronaatsrecht van de St .-Eloykerk te Oostburg. Het bezit van deze kerken zal in ieder geval het christendom in ons gewest ten zeerste hebben bevorderd. Hoewel de benedictijnerkloosters in Zeeland veel bezittingen hebben gehad, is het hier niet gekomen tot kloosterstichting. Deze begon pas toen Alboldus in 1123 seculiere kanunniken wist te verenigen tot een kloostergemeenschap, waar de regel van St.-Augustinus werd aangenomen. Tanchelm heeft in Zeeland een belangrijke invloed gehad en dit is waarschijnlijk de oorzaak dat de norbertijnen vanuit Antwerpen in 1127 dit klooster gingen bevolken, dat later de abdij zou zijn. Voor zover we weten is dit de oudste k loosterstichting inZeeland. Achtereenvolgens hebben zich hier bijna alle in ons land bekende kloosters gevestigd. Met de toename van de bevolking en van de parochies nam ook het getal van de kloosters toe, welke vermeerdering voortging tot kort voor de tijd van de Reformatie kloosters in Zeeland). Allerlei oorzaken hebben tot de Reformatie geleid en daaronder was ook het verval in de kerk. We hebben een getuigenis van Erasmus, waaruit blijkt dat de reformatorische gedachten en boeken in Zeeland ingang vonden. Toch is dit van voorbijgaande aard geweest. Dit vindt zijn oorzaak misschien mede in het feit dat de wederdopers, de commu-nisten van de 16e eeuw, in Zeeland spoedig een belangrijke aanhang hebben gehad. Economische en sociale vraagstukken speelden in deze tijd ook een niet geringe rol. Wanneer we zien waar later doperse gemeenten ontstaan, blijkt dat deze beweging in het grootste deel van het tegenwoordige Zeeland invloed heeft gehad. Het gereformeerd protestantisme is in Zeeland eerder bekend geweest dan in andere delen van ons land. Wanneer het plakkaat van 28 april 1550 voor het eerst Calvijn en zijn ketterijen noemt, is het waarschijnlijk via Vlaanderen, ook reeds in Zeeland doorgedrongen. Als in 1559 te Middelburg de predikant d'*Hoorne wordt gesignaleerd, houdt dit in dat er reeds eerder een gemeente was. De eerste haltepreek in ons land is gehouden in de duinen bij Dishoek op 30 juni 1566 en de eerste beeldenstorm op 21 augustus van dat jaar, twee dagen na die van Antwerpen. In Oost Zeeuws-Vlaanderen, op Walcheren, Tholen en Schouwen-Duiveland is het Calvinisme een actieve beweging geweest, waarvan invloed uitging. Het jaar 1572 betekende voor Zeeland het grote keerpunt. Toen Middelburg in 1574 viel en Goes en Tholen zich in 1577 aan de zijde van de Prins schaarden, keerden de ballingen terug en kwamen er voortdurend scharen vluchtelingen binnen. Zeeland is toen geworden een bolwerk van het gereformeerd protestantisme. Ook de doopsgezinde gemeenten gingen zich ontwikkelen en zij wisten zich beschermd door Oranje. Sedert 1591 heeft Middelburg een lutherse gemeente gekend. De rooms-katholieken die waren achtergebleven, kwamen toen in de verdrukking, hoewel er hier geen martelaren zijn gevallen. Zij moesten zich behelpen met schuilkerken. De belangrijkste reformatorische stroming die Zeeland heeft beroerd is die van de Nadere Reformatie. Hierbij ging het om een nadere hervorming van het volksleven naar gereformeerde regels en beleving. Vooral de predikanten W. Teellinck en G. Udemans zijn hier te noemen en iets later J. Koelman te Sluis. Deze stroming is voor heel de kerk in ons land van betekenis geworden. Door de invloed van Vlaamse protestanten en door het feit dat de overheid hier zeer calvinistisch was, heeft Zeeland geen remonstranten gekend. Wanneer de Nadere Reformatie hier ten einde loopt, komt er het piëtisme op, dat op de persoonlijke vroomheid en de bekering de nadruk legt. Hierbij moet ook genoemd Jean de Labadie en de labadisten. Hoewel De Labadie uit Zeeland werd verbannen, is ook nadien zijn invloed blijven bestaan. De belangrijkste vertegenwoordiger van het piëtisme was hier Bernardus Smytegelt Dat het kerkelijk in de 17e en 18e eeuw niet altijd even rustig is geweest, bewijzen de twisten van de sabbathstrijd, de grallenstrijd, de harige oorlog, de tweedracht van Voetianen en Coccejanen, Pontiaan van Hattem en Gosuinus Buitendyck. De psalmberijming van 1773 heeft in Zeeland heel wat beroering gebracht, evenals later de invoering van de Evangelische Gezangen. Sinds de provinciale kerkorde van Middelburg in 1591 werd aangenomen (die van Dordrecht 1618/19 is hier nooit aanvaard) bestond er in Zeeland steeds een nauw verband tussen overheid en gereformeerde kerk. De magistraten werden gezien als voedsterheren van deze kerk. Dit brak volkomen op toen de Fransen hier kwamen. De Franse tijd bracht mee een bijna gehele desorganisatie van de gereformeerde kerk. Ze bracht vrijheid voor rooms-katholieken en anderen. De Waalse gemeenten die hier sinds 1575 waren, verdwenen goeddeels in de 19e eeuw. Het getal van de vacatures nam onrustbarend toe. Met dankbaarheid heeft men hier dan ook de reglementen van 1816 aanvaard. De classis Tholen verdween en als vierde classis kwam die van IJzendijke. Een voorproef van de Afscheiding kreeg men hier door het optreden van de oefenaar J. Vijgeboom (Axel en Jan ten Heere). De Afscheiding brak in Zeeland los, toen H.J. Budding zijn ambt te Biggekerke neerlegde. Door heel de provincie heen stichtte hij zijn gemeenten om er de terugkeer tot het geloof der vaderen tegenover het steeds toenemend rationalisme te bevorderen. Maar die Afscheiding gaf ook hier reeds spoedig een beeld van verbrokkeling te zien. Ledeboer, Van Dijke (St .-Philipsland) en Bakker ('s-Gravenpolder) hebben veel invloed gehad. In Zeeland heeft men alle soorten van gereformeerde gemeenten gekend. En toen Budding in 1852 in Goes terugkwam en bij zijn vroegere vrije gemeente weer onderdak vond, begon het hoofdstuk van de Vrije Evangelische Gemeenten. Het modernisme, hoewel niet in zijn uiterste vorm, heeft in de 19e eeuw grote delen van de hervormde kerk in Zeeland beheerst.Een van de bekende predikanten van deze richting is geweest P.J. Sibmacher Zijnen, die in 1856 naar Middelburg kwam. De doleantie van 1886 heeft vooral voor Walcheren betekenis gehad, waar de predikant P.J.W. Klaarhamer de leider was. Toen in 1892 de Christelijk Gereformeerde Gemeenten zich met die van de doleantie verenigden, bleef een van de twee Christelijk Gereformeerde gemeenten, die toen in Zierikzee waren, daarbuiten. Later zijn er in Zeeland nog enkele Christelijk Gereformeerde Gemeenten (later kerken) bijgekomen. Na het ontstaan van het Hersteld Verband in de Gereformeerde Kerken, kwam het ook te Middelburg, waar men kort tevoren de zaak van ds. Netelenbos had gekend, in 1926 tot een scheiding en het spreekt haast vanzelf dat ook de twist waaruit de Vrijgemaakte Gereformeerde Kerken zijn voortgekomen, Zeeland niet onberoerd heeft gelaten. Wanneer we het geheel overzien, kunnen we bemerken dat nagenoeg alle geestelijke stromingen die ons land heeft gekend, in Zeeland hun invloed hebben gehad. De eilandstructuur van de provincie heeft ertoe bijgedragen dat elk deel niet alleen een eigen klederdracht ontwikkelde, maar ook godsdienstig zijn eigen stempel kreeg. De zegswijze dat iedere Zeeuw zijn eigen kerk wil hebben mag dan overdreven zijn, een zekere waarheid zit er toch wel in. Hoeveel conventikelen, sectarische bewegingen en groeperingen zijn hier niet geweest en dit tot op de dag van vandaag? Dit zal mede een gevolg zijn van de voortdurende toevloed van immigranten die hun eigen belevingen meebrachten en op anderen een soort uitstralingseffect hadden.