Fossielen
Fossielen |
---|
Tekst uit de Encyclopedie van Zeeland 1982-1984
Overblijfselen van dieren en planten die meer dan 10 000 jaar geleden leefden. Die tijdgrens is gekozen omdat ongeveer toen het tegenwoordige geologische tijdvak, het Holoceen, begon. In Zeeland zijn fossielen op verschillende plaatsen, al of niet met behulp van technische middelen, te vinden. De heuvel waarop het gehucht De Kauter (gemeente Hulst) ligt is de dagzoom van een laag waarin fossiele schelpen voorkomen Ondergrond). Deze vindplaats is in 1857 ontdekt door A. Walraven; dit was de eerste keer dat het voorkomen van fossielen in de natuur in Zeeland onderkend werd. Het aantal soorten was hier klein. Een veel groter aantal fossiele schelpen werd aangetroffen bij grondboringen, die verricht werden om drinkwater te vinden of om gegevens voor waterstaatkundige werken te verkrijgen. De eerste dezer boringen (1864 en later) zijn beschreven door H.F. Seelheim. Toen kort na 1900 de belangstelling voor het verzamelen en op naam brengen van Nederlandse schelpen toenam, bleek het dat op de Zeeuwse stranden een aantal soorten aanspoelde, die als fossiel beschouwd moest worden omdat deze soorten levend niet meer in de omgeving voorkwamen en daarentegen wel uit oude lagen in België bekend waren. Het aansnijden van dergelijke lagen door de stroming in de zeegaten verklaart het aanspoelen op het strand; de fossielen zijn soms over een aanzienlijke afstand verplaatst. Vele dezer fossiele schelpen zijn afkomstig van dieren die hier leefden tijdens het Plioceen (7 tot 2 miljoen jaar geleden). De toenmalige weekdierfauna vertoont enige overeenkomst met de tegenwoordige van de Middellandse Zee en wijst op een iets warmer klimaat dan tegenwoordig in Zeeland heerst. Deze grote hoeveelheid fossiele schelpen op sommige plaatsen in de bedding van de Westerschelde (o.a. nabij Ellewoutsdijk) is jaren lang commerciëel geëxploiteerd. De schelpen werden door een vaartuig (schelpenzuiger) opgezogen, in lichters vervoerd en te Brielle in kalkovens als grondstof voor metselkalk aangewend dan wel in Yerseke tot kippegrit vermalen. De hoeveelheid op gezogen schelpen bedroeg van 1957 tot '67 meer dan 10 000 m' per jaar. Een visser die in diep water van Wester- of Oosterschelde of de Noordzee een zwaar net over de bodem sleept, haalt bij uitzondering reusachtige botten of kiezen op. J .C. de Man heeft in 1875 duidelijk gemaakt dat deze botten afkomstig zijn van mammoeten en andere grote zoogdieren, die hier leefden in een tijd toen de zeespiegel gemiddeld lager stond dan tegenwoordig en er in Zeeland veel begaanbaar land was. Ondergrond). Deze dieren leefden hier tegen het einde van het Pleistoceen. Ook in diepe bouwputten voor de constructie van sluizen is deze fauna aan het licht gekomen. Door hardheid en donkerder kleur zijn hiervan te onderscheiden beenderen van andere soorten zoogdieren die hier in het begin van het Pleistoceen leefden. Deze fossielen zijn bekend als 'zwarte botten uit de Schelde'. In verschillende tijdvakken zijn binnen de grenzen van het tegenwoordige Zeeland (en in aangrenzende delen van België) grote aantallen walvisachtige dieren gestrand, zoals blijkt uit de aanwezigheid van grote fossiele wervels en schedelbeenderen in de ondergrond. Soortindeling en datering van deze groep zeezoogdieren zijn nog niet volgens moderne methoden bestudeerd. Door het onderzoek van afzettingen en fossielen trachten wij ons een beeld te vormen van de levensomstandigheden die eertijds bestonden op het kleine deel van de aardoppervlakte, dat nu Zeeland heet. Dit beeld is nog hoogst onvolledig. Fossielen horen daarom niet thuis in pronkkastjes, maar in wetenschappelijk beheerde verzamelingen.
AUTEUR
P.J. v.d. Feen