Elizabeth Wolff-Bekker
Elizabeth Wolff-Bekker | |
---|---|
Tekening van Betje Wolff omstreeks 1754. | |
Geboren | 24 juli 1738 Vlissingen |
Overleden | 5 november 1804 's-Gravenhage |
Beroep | letterkundige, schrijfster |
VIAF | E. Wolff-Bekker |
Biografie
Elizabeth Bekker bracht te Vlissingen haar jeugd door als jongste dochter van een vermogend koopman, aan wiens buitenplaats Altijd Wel dichtbij West-Souburg ze prettige herinneringen bewaarde. Al op haar 14de jaar verloor ze haar moeder. Na een kortstondig, maar geruchtmakend avontuurtje met de vaandrig Mattheus Gargon (kleinzoon van de schrijver van de Walchersche Arkadia) op haar 17de jaar, trouwde ze in 1762 met de ruim 30 jaar oudere weduwnaar Adrianus Wolff (1706-1777), predikant te De Beemster. Na zijn dood woonde ze met haar vriendin Agatha (Aagje) Deken (1741-1804) te De Rijp, van waar ze in 1782 naar Lommerlust te Beverwijk verhuisden. Na de Pruisische invasie weken de vrouwen vanwege hun patriottische gezindheid in 1788 met vele andere patriotten naar Trévoux in Bourgondië uit. In 1798 keerden ze naar Nederland terug en vestigden zich in Den Haag, waar ze tengevolge van het faillissement van hun zaakwaarnemer hun laatste levensjaren in bekrompen omstandigheden moesten doorbrengen.
Letterkundig werk en Vlissingse invloed daarop
Betje Wolff heeft veel geschreven, alleen en samen met Aagje Deken, in proza en poëzie. Hun naam is vooral blijven voortleven door hun Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart (1782; 2 dln.), die tot heden herdrukt en gelezen wordt. Betje's verknochtheid aan haar geboorteland en -stad blijkt uit verscheidene plaatsen in haar werk, onder meer uit het uitvoerige gedicht Walcheren (1769) verder uit twee gedichten op het bezoek van Willem V aan Vlissingen in 1766; Vlissings vreugd by de aankomst van Willem den Vyfden en Een nieuw scheepslied ter eere zyner Doorluchtige Hoogheid; verder uit het gedicht De Vryheid, aan den raad en de burgerg der stad Vlissingen (1778) waarin ze de oprichting van een rooms-katholiek kerkgebouw verdedigde.
In haar samen met Aagje uitgegeven Economische liedjes (1781; 3 dln.), zijn vier liedjes aan Vlissingen gewijd, onder meer over de kaapvaart. In het uitvoerig rijmloos gedicht Aan Vlissingen (in Gedichten en liedjens voor het vaderland, 1798) een dit hyrambe op haar geboortestad, herinnert ze aan de zorgeloze jeugdjaren die ze er doorbracht. Op verscheidene andere plaatsen brengt ze Zeeland en de Zeeuwen terloops ter sprake en ook dan nooit anders dan in gunstige zin. Een van de sympathiekste figuren uit de Willem Loevend (1785), Tante Martha de Harde, spreekt Zeeuws. Hoewel ze Vlissingen al vroeg verlaten heeft en er waarschijnlijk maar drie keer terug is geweest (1769, 1771 en 1801) had ze er verscheidene vrienden en kennissen, onder andere Jean Guépin, David Henri Gallandat, C. R. Busken en zijn dochter Coosje Busken. Ook met de Middelburgse regent Daniël Radermacher (Rademaker, Rotarius) en zijn stadgenote Petronella Johanna de Timmerman had ze connecties. Jacobus Bellamy heeft ze pas in 1784 leren kennen, twee jaar voor zijn vroege dood.
Monument
In 1884 werd te Vlissingen een monument voor Wolff en Deken opgericht. Dit werd ontworpen door beeldhouwer G.J. den Hollander en uit brons vervaardigd door de Firma Brecht en Dyserinck uit Amsterdam. Op het voetstuk van de fontein prijken de beeltenissen van Betje Wolff en Aagje Deken in zogenaamde medaillonportretten, gemaakt naar een gravure. Op de sokkel staan ook de namen van hun bekendste werken. Het monument werd op 24 juli 1884 onthuld op het Betje Wolffplein. De fontein verhuisde in 1909 naar het Bellamypark.
Beknopte bibliografie
- Economische liedjes (1781).
- Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart (1782).
- Historie van den heer Willem Leevend (1784).
- Aan het vaderland (1786).
Tekst uit de Encyclopedie van Zeeland 1982-1984
Auteur
P.J. Meertens
Literatuur
- Johs. Dyserinck, Hulde aan Betje Wolff en Aagje Deken (Middelburg, 1884).
- J. Dyserinck, Brieven van Betje Wolf en Aagje Deken ('s Gravenhage, 1904).
- J.W.A. Naber, Betje Wolff en Aagje Deken (Amsterdam, 1913).
- H.C.M. Ghijsen, Dapper vrouwenleven (Assen, 1954).
- Perry Moree, Betje Wolff en de Vlissingse vaandrig (Vlaardingen, 2016).
- P.J. Buijnsters (uitg., inl. en aantek.), Briefwisseling van Betje Wolff en Aagje Deken (Utrecht, Hes, 1987, 2 dln.)
- P.J. Meertens, Betje Wolff en Zeeland.