Elizabeth Wolff-Bekker/EvZ1982-1984
(Vlissingen 24 juli 1738-'s-Gravenhage 5 nov. 1804). Letterkundige. Bracht te Vlissingen haar jeugd door als jongste dochter van een vermogend koopman, aan wiens buitenplaats Altijd Wel dichtbij West-Souburg ze prettige herinneringen bewaarde. Al op haar 14de jaar verloor ze haar moeder. Na een kortstondig, maar geruchtmakend avontuurtje met de vaandrig Mattheus Gargon (kleinzoon van de schrijver van de Walchersche Arkadia) op haar 17de jaar, trouwde ze in 1762 met de ruim 30 jaar oudere weduwnaar Adrianus Wolff (1706-1777), predikant te De Beemster. Na zijn dood woonde ze met haar vriendin Agatha (Aagje) Deken (1741-1804) te De Rijp, van waar ze in 1782 naar Lommerlust te Beverwijk verhuisden. Na de Pruisische invasie weken de vrouwen vanwege hun patriottische gezindheid in 1788 met vele andere patriotten naar Trévoux in Bourgondië uit. In 1798 keerden ze naar Nederland terug en vestigden zich in Den Haag, waar ze tengevolge van het faillissement van hun zaakwaarnemer hun laatste levensjaren in bekrompen omstandigheden moesten doorbrengen. Betje Wolff heeft veel geschreven, alleen en samen met Aagje Deken, in proza en poëzie. Hun naam is vooral blijven voortleven door hun Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart (1782; 2 dln.), die tot in onze tijd herdrukt en gelezen wordt. Betje's verknochtheid aan haar geboorteland en -stad blijkt uit verscheidene plaatsen in haar werk, o.a. uit het uitvoerige gedicht Walcheren (1769) verder uit twee gedichten op het bezoek van Willem V aan Vlissingen in 1766; Vlissings vreugd by de aankomst van Willem den Vyfden en Een nieuw scheepslied ter eere zyner Doorluchtige Hoogheid; verder uit het gedicht De Vryheid, aan den raad en de burgerg der stad Vlissingen (1778) waarin ze de oprichting van een r.k. kerkgebouw verdedigde. In haar samen met Aagje uitgegeven Economische liedjes (1781; 3 dln.), zijn vier liedjes aan Vlissingen gewijd, o.a. een over de kaapvaart. In het uitvoerig rijmloos gedicht Aan Vlissingen (in Gedichten en liedjens voor het vaderland, 1798) een dit hyrambe op haar geboortestad, herinnert ze aan de zorgeloze jeugdjaren die ze er doorbracht. Op verscheidene andere plaatsen brengt ze Zeeland en de Zeeuwen terloops ter sprake en ook dan nooit anders dan in gunstige zin. Een van de sympathiekste figuren uit de Willem Loevend (1785), Tante Martha de Harde, spreekt Zeeuws. Hoewel ze Vlissingen al vroeg verlaten heeft en er waarschijnlijk maar drie keer terug is geweest (1769, 1771 en 1801) had ze er verscheidene vrienden en kennissen, o.a. Jean Guëpin, D. H. Gallandat, C. R. Busken en zijn dochter Coosje. Ook met de Middelburgse regent Daniël Radermacher en zijn stadgenote Petronella Johanna de Timmerman had ze connecties. Bellamy heeft ze pas in 1784 leren kennen, twee jaar voor zijn vroege dood. In 1884 is te Vlissingen een monument voor Wolff en Deken opgericht.