Duinen

Uit encyclopedie van zeeland
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Duinen

Tekst uit de Encyclopedie van Zeeland 1982-1984


Ophogingen van door de wind bijeen gestoven fijn zand. In Zeeland wordt het grootste deel van de Noordzeekust gevormd door een duinstrook (50 km). In aanleg bestond deze kust uit Oude Duinen die later door Jonge Duinen bedekt werden. Het oude duinlandschap is ontstaan in het Jong-Atlanticum ondergrond) en later. Het vormde nog in de Romeinse tijd de kust. Het jonge duinlandschap komt vanaf de vroege Middeleeuwen tot ontwikkeling,waarschijnlijk niet alleen door natuurlijke oorzaken, maar ook door invloed van de mens.

Ontstaan oude duinlandschap:

De relatieve zeespiegelstijging in het begin van het Holoceen leidde tot een verdrinken van het land en de vorming van een waddenzee in West-Nederland. Aan de zeekant was dit waddengebied begrensd door strandwallen. Deze werden opgebouwd uit het in zee aanwezige zand en het door de rivieren aangevoerde sediment gedurende het Atlanticum (zie bodem, indeling Holoceen). Bij de deltamonden van de grote rivieren bogen de strandwallen verder in zee. Het klimaat in die begintijd het Atlanticum (6000-3000 v.C.) was vochtig. Er zat dan ook veel sediment in de rivieren; samen met het zand dat de branding in de Noordzeebodem losmaakte, bouwde dit een kustwal op. Door de toenemende invloed van de Noordzee schoven de strandwaleilanden tussen de rivieren met een tempo van ongeveer 5 km per eeuw naar het oosten. De waddenzee daarachter had tenslotte als uiterste grens de lijn Terneuzen-Rilland-Tholen-Willemstad. Het gedeelte van de strandwallen dat permanent boven water uitstak verwaaide en er ontstonden lage duintjes met daartussen strandvlaktes, vaak opgevuld met veen. Deze Oude Duinen hadden een duinstruweel begroeiing. In het Subboreaal (3000-900 v.C.) was het klimaat warmer en droger; de rivieren hadden minder sediment. De bestaande delta's werden afgebroken en ter weerszijden werd met dit zand het strandwallensysteem in zeewaartse richting uitgebouwd. Er ontstonden evenwijdig aan elkaar lopende strandwallen, waarvan de meest landinwaartse dus de oudste is. De kust verplaatste zich nu niet meer in oostelijke, maar in westelijke richting. De zeespiegel steeg minder sterk, omdat het landijs grotendeels gesmolten was. Daarv66r steeg de zeespiegel ongeveer een halve meter per eeuw, daarna ongeveer 20 cm per eeuw. De zeeinvloed werd geringer en het waddengebied achter de duinen veranderde in een lagune. Eerst zette zich daar in een rustig milieu zware zeeklei af (zg. oude zeeklei), daarna veranderde het in een veengebied, slechts toegankelijk langs de rivieren en veenstromen. Langs deze rivieren ontwikkelde zich bosveen, wat verder an de rivier af echt hoogveen, opgebouwd uit veenmos en heideplanten.

In het midden van het Subboreaal, ongeveer 2000 jaar voor het begin van de jaartelling, lag de kust vele kilometers verder in zee dan nu, vandaar dat van dit oude duinlandschap niet veel is teruggevonden (voor de Belgische kust wordt het materiaal van de Vlaamse banken wel als een restant ervan gezien). In de mond van de huidige Westerschelde (die toen nog niet bestond) lag een oud duingebied dat in de vroege Middeleeuwen nog bekend was als Wulpen en dat door het breder worden van de Honte tussen 900 en 1400 langzamerhand werd opgeruimd. Bij Westkapelle op Walcheren zijn oude strandwalzanden aangeboord. Voor Domburg moeten ook Oude Duinen gelegen hebben; in de Romeinse tijd stond daar een Nehalennia-tempel en in de vroege Middeleeuwen lag er een handelsstad (Walacria?).

Ook bij Schouwen moet een groot duingebied gelegen hebben op de plaats waar nu de mond van de Oosterschelde ligt krachtig uitgebouwd met naar binnen gebogen strandwalhaken. Zo'n strandwal ligt tussen Haamstede en Burghsluis onder de jonge zeeklei. De oudste kerk van Haamstede stond er op en bij Brabers was reeds in Neolitische tijd bewoning. Onder de Jonge Duinen van Schouwen bevinden zich op vele plaatsen ook Oude Duinen. Onderin duinpannen vindt men het bewoningsniveau van de Oude Duinen. Er zijn daar veel vondsten gedaan uit alle perioden vanaf het Neolithicum. De Oude Duinen zijn dus steeds bewoond geweest. Ook is dit niveau regelmatig bij duinafslag op het strand te zien. Vóór Schouwen, waar nu de Banjaard ligt, heeft misschien het in de 9e eeuw genoemde Scaltheim gelegen, maar het is in zee verdwenen doordat de kustlijn daar kilometers achteruit is gegaan. Naar het noorden toe strekte het duinlandschap zich verder uit. Het Scoudemarediep was niet meer dan een kreek die pas in de Pre-romeinse tijd groter werd en zou uitgroeien tot het Brouwershavensche Gat. Mogelijk was rond 1400 v.C. de voormalige Scheldeloop nog door strandwallen afgesloten en stroomde de rivier naar het noorden in de Maasmond uit. Tot vlak voor de Romeinse tijd was in zuidwest Nederland waarschijnlijk nog sprake van aangroei van de kustwal. De zg. Duinkerke-transgressies brachten vervolgens de afbraak met als resultaat een aantal eilanden met daartussen estuaria. Toen de strandwallen met daarop de Oude Duinen hun maximale omvang hadden bereikt, begon een betrekkelijk rustige periode met bosvorming in de duingebieden. Op sommige plaatsen kreeg het bos geen kans, omdat onder invloed van de mens en zijn vee gebieden open bleven als akkeren weiland. Het land achter de duinen in zuidwest Nederland was langs de rivieren ook bewoond. Opmerkelijk blijft dat daar veel land lag, in tegenstelling tot het vele water, dat we er later aantreffen. De sterke bosontwikkeling in de eeuwen na de Romeinse tijd schijnt ook te mmaken te hebben met een sterke ontvolking.

Naast eiken en berken kwamen zelfs beuken voor (800-1000), duidelijk een eindstadium. Opgemerkt dient nog te worden dat de Oude Duinen onder invloed van neerslagvariaties perioden kenden met bosvorming (veel neerslag) en perioden met verstuiving en door minder neerslag en gedaalde grondwaterstand. Deze afwisseling ook bij Brabers vastgesteld is overigens alleen goed in Holland bestudeerd, voor 't eerst door Le Francq van Berkhey, de laatste jaren door een team van de Rijks Geologische Dienst.

Ontstaan jonge duinlandschap:

In het Subatlanticum (900 v.C. tot nu) werd de zee weer agressief. Vanuit riviermonden vraten zich kreken naar binnen en tastten het veenlandschap aan. Op andere plaatse werd de kustwal doorbroken en afgebroken. Er kwamen nieuwe zeegaten met een toene mend getijdenregiem. Voor de Romeinse tijd ontstonden zo een zeegat tussen Schouwen en Goeree (Scoudemarediep, later Brouwershavensche Gat geheten) en de Honte, die zich pas na het jaar 900 sterk zou vergroten en herkenbaar begon te worden. Deze eerste aanval op de Oude Duinen wordt toegeschreven aan de zg. Duinkerke I-transgressie. De transgressiefase na de Romeinse tijd (Duinkerke II) moet nog krachtiger geweest zijn. De Romeinen verdwenen, de zeegaten werden sterk verbreed en verdiept. Ondanks dit zeegeweld bleven de duinen van Walcheren en Schouwen bewoond. Aan de zeezijde van Walcheren zijn verstuivingen geconstateerd uit de 10e eeuw. Na 1000 wordt er in de bronnen ook gesproken van `duun'. We hebben hier te maken met de eerste fase van een hernieuwde duinvorming. Vooral na de 12e eeuw hebben zich de Jonge Duinen gevormd. Het kusttype ging veranderen van een lage weinig reliëf-rijke duinkust, in een kust die terugweek, maar ook hoge duinen kende. De oude duinkust had een ondiepe vooroever; de jonge duinkust kreeg juist een betrekkelijk steile onderzeese voortzetting. Het proces, dat de jonge duinvorming veroorzaakte, is nog niet geheel duidelijk. Sterker dan in de eeuwen daarvoor, schijnt menselijke invloed een rol gespeeld te hebben; de sterke relatie, die vroeger gelegd werd tussen transgressieen regressie-fasen en de opbouw van duinen (duinvorming zou vooral in een regressie-fase optreden) werd na het historisch onderzoek over stormvloeden niet meer zo gelegd. Als natuurlijke oorzaken van de duinvorming in de 12e eeuw worden genoemd:

Toenemende invloed van het getijdenregiem, hetwelk leidde tot opruiming van grote delen van het strandwallensysteem. Er kwam veel zand beschikbaar dat landinwaarts tot hoge duinen opwaaide.

Een klimaatsverandering met, rond 1200, enkele decennia van minder neerslag, die leidde tot verstuivingen en duinvorming. Ook in de jaren rond 1800 is vermindering van neerslag gepaard gegaan met duinvorming. Als menselijke oorzaken zijn denkbaar:

Toename van bevolking in de duinstreek zelf en nieuwe dorpsstichting na 1150, wat leidde tot ontbossing en verstuivingen. Overbeweiding kan een rol gespeeld hebben, evenals het sprokkelen van hout en het weggraven van zand. Ook de invoering van het konijn omstreeks 1300 was een factor vanbetekenis. De ontwatering van de veengebieden achter de kust door de mens, wat leidde tot vergroting van de afvoerwegen naar zee en een daling van de grondwaterspiegel in de duinen, hetgeen weer verstuivingen tot gevolg had. Welke betekenis aan elk van deze oorzaken afzonderlijk moet worden toegekend is nog niet geheel duidelijk. Het kan zeker een combinatie van factoren zijn geweest. Het effect was in ieder geval dat het zand, afkomstig van de zeewaartse strandwallen en Oude Duinen, omgewerkt en verrijkt met kalkrijk schelpgruis op en zelfs achter de meer landinwaarts gelegen Oude Duinen terecht kwam.Voor de Hollandse duinen is de jonge duinvorming als volgt verlopen; de eerste fase van duinvorming in de 12e eeuw gaf dit beeld: vervlakking van het reliëf, opvulling van laagtes en uiteindelijk een vochtige situatie. De tweede fase tussen 1300 en 1600 was het belangrijkst. Enorme hoeveelheden zand kwamen in beweging, vooral in de 15e en 16e eeuw. Grote verwaaide paraboolduinen zijn het nog steeds zichtbare resultaat. De huidige vorm van onze duinen kwam toen in hoofdzaak tot stand. Een derde fase na de 18e eeuw gaf vrij geringe veranderingen te zien.Opnieuw van zuid naar noord gaande ziet de jonge duinvorming in Zeeland er als volgt uit: Zeer jong zijn de smalle duinen van West Zeeuws-Vlaanderen. Vooral door het steeds wijder worden van de Westerscheldemonding verdwenen veel eilandjes met duinen, zoals Wulpen, Koezand en Schoneveld. Op kaarten uit de 16e eeuw staan voor Cadzand Wulpen nog duinen ingetekend. De huidige duinen liggen op Jonge Zeeklei en zijn pas in de 18e eeuw tegen en op de polderdijken van Cadzand en Nieuwvliet ontstaan. Tussen Cadzand en Groede ligt in de duinen een slufterachtige opening naar de Verdronken Zwarte Polder. Iets dergelijks is Het Zwin ten westen van Cadzand op de grens met België. Ook op Walcheren zijn de duinen bijna overal smal en ook hier zijn ze telkens naar binnen verplaatst en zo op jonge zeekleiafzettingen terecht gekomen. Daardoor kan het voorkomen dat op het strand kleibanken niet cultuursporen zichtbaar worden. Opmerkelijk is de grote hoogte van het duin bij Zoutelande (51,8 m). Dit wordt verklaard uit het feit dat hier de duinen loodrecht op de heersende wind liggen. Het opgestoven zand werd et telkens door helmplanting vastgelegd. De tegenwoordige Walcherse duinen stammen van na 1000; het zijn verstoven paraboolduinen. Aan de binnenkant daarvan ligt een smalle strook, zg. vroongronden. Hier ligt vervlogen duinzand op klei. Bij Breezand en Vrouwenpolder is vanaf de 16e eeuw een breder duincomplex aangegroeid, bestaande uit evenwijdige hoge duinenrijen met daartussen vochtige laagten. Tegen de Veerse Dam kan men nu duinen in wording zien. De Kamperlandse duintjes op Noord-Beveland zijn pas na 1300 gevormd. Ten noorden van Noord-Beveland lag tot de

17e eeuw in de Oosterschelde Orizant met aan de westzijde duinen. Het grootste deel van de duinen van Zeeland (60%) vindt men in de Kop van Schouwen. Opmerkelijk is het brede en reliëfrijke duingebied ten westen van Haamstede en het eveneens brede maar reliëfarme gebied van de W'esteren en Oosteren Ban tussen Haamstede en Renesse. Direct achter de dorpen Burgh en Haamstede ligt een gordel van vrij hoge kamduinen die gedateerd wordt als de oudste naar binnen gewaaide duinen van rond 1200 (onzekere datering gebaseerd op vergelijking met Holland). Ze zijn 3 à 4 km naar binnen gewaaid en het is mogelijk dat het zand daarvoor afkomstig is van een gebied dat kilometers in zee stak. Tussen Westenschouwen en de vuurtoren, waar de Domeinbossen en het Stuifduinreservaat liggen, is een tweede hoge duinrug, ook bestaande uit kamduinen, gedateerd na 1500 en hoofdzakelijk vastgelegd na 1900. Hierin ligt ook een van de hoogste punten: De Blinkert (38 m). Het gebied wordt aan de zeekant begrensd door een 10 tot 20 m hoog klifduin, waar winst (opstuiving) en verlies (kustafslag) geboekt wordt. In het begin van de 20e eeuw zijn door stormen vele gaten in de zeereep geslagen, waardoor de wind een verwoestende greep op de duinen kreeg. In het vlakke duingebied, net als op Walcheren 'vroongronden' genoemd, is minder zand afgezet, omdat dit kustgedeelte een kleine hoek maakte met de overheersende wind. Door menselijke activiteiten heeft het zand ook geen kans gehad duinen te vormen: het werd ondergeploegd of afgeschept en terzijde gezet. Toch ligt het wel 2 m dik op de Jonge Zeeklei. Aan de noordkant van Schouwen tussen het Watergat en Scharendijke worden de vroon gronden van het strand gescheiden door een smal 5-20 m hoog streepduin. In de omgeving van het Verklikkerstrand vindt duinvorming plaats in de vorm van een paar evenwijdige zeerepen, waarvan de oudste als paraboolduin landinwaarts wandelde en zo het gehucht met een kapel Lief Vrouw op Zee bedekte. Bij het Watergat was eens een open afwatering naar zee en ligt nu bij de Oude Hoeve een smalle zanddijk, die het karakter van streepduin kreeg. Evenals voor de Veerse Dam vindt tegen de Brouwersdam tussen Scharendijke en Goeree nieuwe duinvorming plaats, door stuifschermen gestimuleerd. Vooral bij de aansluiting van bestaande duingebieden op nieuwe Deltadammen is de mens de laatste jaren actief in het maken van zg. antropogene duinen.Generaliserend zien de duingebieden van Zeeland er als volgt uit: De duinen aan de westkant zijn hoog en/of breed, het strand smal, de duinen hebben van afslag te lijden en zijn aan de strandzijde steil (Zoutelande, Westenschouwen). De duinen aan de noordwestkant groeien aan, de zeerepen zijn zelfs dateerbaar. Er is een breed strand waar duinvorming begint Breezand, Verklikker). Het zand dat door de branding op het strand gebracht wordt, is afkomstig van de platen voor de kust: de Rassen voor Walcheren, de Banjaard voor Schouwen. Tussen de duinen aan de zuidwestkant en de duinen aan de noordwestkant zit vaak een zwak kustgedeelte op de westelijke punt van het eiland dat zwaar verdedigd wordt door palenrijen, hoofden of zelfs een dijk (Westkappelse Zeedijk). Onder de duinen liggen vaak resten van oude strandwallen. Achter deze kustduinen bevindt zich een zwakgolvende binnenduinvlakte, in het algemeen ontstaan door overstuiving van cultuurland. Het verschijnsel van twee hoofdstroomgeulen o.a. in de Zeeuwse zeegaten staat in directe betrekking met het Noordzeegetij. Het met de vloedstroom toegevoerde water bereikt een hoogte, welke bij normale weersgesteldheid zowel met het Noordzeegetij als met het verder landinwaarts gelegen estuarium in evenwicht moet zijn. Het door de Wielingen of door de Roompot inkomende water behoort tot de vloedstroom, welke door het Noordzeetij naar binnen wordt gestuwd. Dit naar binnenstromen duurt langer dan de vloedstroom van het Noordzeegetij. Door de noordelijke geulen zoals Oostgat en Hammen trekt dan reeds water naar zee. Dit gebeurt op het moment dat een evenwichtstoestand is bereikt tussen het g etij buiten en het getij binnen. Voor beide geulen wordt dan een zelfde waterhoogte gemeten ten opzichte van N.A.P. De stroomrichting in de geulen is dan tegengesteld. De buitendelta tussen de geulen ligt veelal niet symmetrisch ten opzichte van het zeegat. Deze is meer verschoven naar het noorden, zeewaarts gezien naar rechts. De breedste en diepste geul ligt aan de zuidkant, zeewaarts g ezien links. De smalste en minst diepe aan de noordkant, rechts. De rechterhelft van de onderwaterdelta is het droogst en steekt hij laagwater als een zandbank boven water uit. We noemen hier het bankje van Zoutelande en vooral de noordkant van de Roggenplaat. Metingen in de hoofdgeulen geven aan dat er met vloed meer water binnenkomt dan er met de ebstroom weer naar zee gaat. Het vloedoverschot wordt bij het wegstromen naar zee afgevoerd via secundaire geulen in de buitendelta of als wervels (Wielingen). Volgens dr.ir. Johan van Veen, zijn voortplantingsrichting en snelheid van het getij in zee en de overheersende wind de factoren, welke dit verschijnsel beïnvloeden.

Geomorfologie van het duinlandschap:

Diverse malen is hiervoor al gesproken over verschillende duinvormen. In dit laatste gedeelte komen al deze duinvormen nog eens ter sprake in een denkbeeldige wandeling van het strand, door de duinen naar het polderland erachter. Op het strand onderscheidt men het droge strand boven de hoogwaterlijn en het natte strand tot de laagwaterlijn. Met laag water naar zee kijkend ziet men voor het strand een zwin met daarachter nog een strandbank waar een mui doorgaat die de verbinding met zee vormt. Op het droge strand, dat alleen bij zeer hoog water onderloopt, kunnen zich strandduintjes, be g roeid met biestarwegras vormen. Op den duur vormen die duintjes samen een dwarsduin. Door helmbeplanting groeit dit dwarsduin aan tot zeereep, de verdediging tegen de zee. Tegenwoordig zorgt Rijkswaterstaat voor bescherming van de zeereepdoor het plaatsen van rijshoutschermen, helmen rietbeplanting. Primaire duinvalleien ontstaan wanneer een strandvlakte afgesloten wordt door een nieuwe zeereep. Ze liggen vaak loodrecht op de heersende zeewind in tegenstelling tot de hierna genoemde duinvlakte of secundaire duinvallei, die evenwijdig aan de windrichting ligt. Door zeeafslag kan aan de strandzijde de zeereep zeer steil worden: klifduin. Komt er in de zeereep een windkuil dan kan onder invloed van de westenwind zand over de oostrand geblazen worden, waar het door helm wordt vastgelegd. Gaat dit proces door dan ontstaat een paraboolduin, met een paraboolvormige laagte aan de landzijde en met een lengteas W.Z.W.-O.N.O. De flanken vormen streepduinen die door hun begroeiing achterblijven. Door verwaaiing ontstaan uit deze flanken weer kopjesduinen. Wanneer tenslotte de paraboolduinen tegen een reeds begroeid gebied stilhouden kunnen ze samen zijdelings vergroeien en een kamduin vormen, waarvan restanten van de flanken als 't ware de tanden vormen, die dus zeewaarts gericht zijn. Kamduinen zijn naar binnen gewaaide zeerepen; de oudste liggen het meest landinwaarts. De kamduintoppen dragen op Schouwen en Walcheren de naam Blinkert of Hil. Aan de landzijde zijn wel beschermende bossen of mantelingen aangeplant om over stuiving tegen te gaan. Achter de kamduinen ligt telkens een vallei of duinvlakte, vroeger voor beweiding benut. Dit ongehinderd stuiven wordt overigens alleen toe gestaan in een deel van het brede duingebied van Schouwen. Na dit kalkrijke (2-3% kalk), reliëfrijke duinlandschap komen we in het reliëfarme en kalkarme ( ½ - 1% kalk) duinlandschap van de binnenduinen ongeveer gelegen tussen de hoogtelijnen van 1 m en 5 m N.A.P. Men onderscheidt er lage afgevlakte plateauduinen en een binnenduinvlakte. De plaatselijke bevolking gebruikt(e) voor binnenduinvlakte de namen vroongronden, vronen of duinpolder vroonland). Er waren daarin vochtige delen die in gebruik waren als elzenhakhoutbosjes (`elzenmeet') omgeven door houtwallen en droge graslanden die als schraal weiland dienst deden. Door de binnenduinen lopen hier en daar duinbeken die helder water afvoeren naar de polder. Op de overgang van de binnenduinen en de polder werd graag een kasteel (bijv. Moermont bij Renesse) of een buiten plaats, zoals veel op Walcheren, gebouwd. Zie kleurenplaat XXVII.


AUTEUR

M.H. Wilderom, J.A. Trimpe Burger


LITERATUUR

Bennema en Van der Meer, De bodemkartering van W'alcheren. Flubregtse, De Frankische nederzettingen. Jetgersma, De Jong e.a., The coastal dunes. Edelman, Historische geografie van de Nederlandse kuststrook. Gottschalk, Stormvloeden en rivieroverstromingen. Kuipers, Bodem van Schouwen en Duiveland en Tholen. Pons, Jelgersma e.a., Evolution of the ,Netherlaruk coastal area. Rentenaar. De Nederlandse duinen. V an Rurnmelen. Toelichting hij de Geologische kaart 1:50.0(X). Rijkswaterstaat, Rapporten Deltadienst, afd. Milieuonderzoek (nu: Slelieu en Inrichting). 1974-1977. Trimpe Burger, Zeeland in de Romeinse tijd. Vlam, Historisch morfologisch onderzoek. Van Veen, Onderzoekingen in de Hoofden. Zagssijn, Geologie en vegetatie-geschiedenis.


AFBEELDINGEN

Bewoningsniveau uit de vroege middeleeuwen in de Oude Duinen van Schouwen (1930). Strand en duin bij het “Suikergat”te Westerschouwen (omstreeks 1930) Jong reliëf duinlandschap in de Kop van Schouwen. De wind had in deze zandvlakte vrij spel. Westenschouwen (omstreeks 1930) Duinenrij op Walcheren gezien vanaf Vestkapelte in de richting van Zoutelande; 1978). Biestarwegras in de omgeving van het Zwin Helmaanplant in Westenschouwen (1930). XXVII: Een duinlandschap op Schouwen. Zeeraket (boven) en vogelpootje. De zeeraket komt meestal voor aan dezeezijde van het duin, waar de plant door het tegenhouden san stuivend zand, duinvorming bevordert. Driedistel, voorkomend in de binnenduinen, meestal op plaatsen waar voldoende begroeiing aanwezig is.