Ambachtsportie
Ambachtsportie |
---|
Tekst uit de Encyclopedie van Zeeland 1982-1984
De modernisering van het Zeeuwse belastingwezen in de 16e eeuw maakte een einde aan de rol, die de ambachtsheren in de middeleeuwen speelden bij het invorderen en afdragen van de belastingpenningen; de registratie van de percelen, die haar belang daardoor had verloren, raakte geheel in onbruik, zodat zelfs de geografische indeling vergeten werd. Het rechtvan elke ambachtsheer in een bepaald vierschaarambacht werd in de I7e en 18e eeuw uitgedrukt in zijn gemetsgetal ambachts, zodat ook voor hem de juiste ligging van de percelen niet meer ter zake deed. Het door de gemene ambachtsheren collectief over het ambacht uitgeoefende bestuur en hun uit dat ambacht naar rato van elks gemetsgetal voortvloeiende inkomsten vertoont een beeld, dat in hoofdzaak overeenkomt met dat van de aandeelhouders in een naamloze vennootschap. De oligarchische opvatting, die immers op zovele andere terreinen van het leven in die tijd opgeld deed, kwam ook hier tot uiting in het streven, het aantal ambachtsgerechtigden beperkt te houden. Voor het aandeel kwam de term ambachtsportie in gebruik en de gerechtigde ging men toen wel ambachtsportionaris noemen. Al is deze rechtsfiguur gegroeid uit de feodale situatie, zij is in wezen toch een geheel nieuw verschijnsel. Adel, Ambacht, Bede, Leenstelsel.
AUTEUR
F. Doeleman
LITERATUUR
C. Dekker, Zuid-Beveland.