Boomkwekerij

Uit encyclopedie van zeeland
Versie door Maintenance script (overleg | bijdragen) op 20 mrt 2014 om 13:52 (Importing text file)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Boomkwekerij

Was in Zeeland steeds een bedrijfstak van zeer beperkte betekenis. Aan het eind van de 19e eeuw bestond een klein aantal bedrijven dat zich in hoofdzaak toelegde op het kweken van vruchtbomen (appel, peer, pruim en kers), laanbomen (hoofdzakelijk Hollandse iepen en later Canadese populieren) en plantgoed voor kleinfruit (bessen en frambozen). Het kweken van heesters was slechts bijzaak in Zeeland. Kenmerkend voor de bedrijfstak is dat teelt en handel, dus kweker en koopman, steeds samengaan. In het verleden was de boomkweker bovendien de adviseur bij het aanplanten van boomgaarden en beplantingen. Door toedoen van de te Goes gevestigde Rijkstuinbouwconsulent, ir. A.W. van de Plassche, werd in de jaren 1930/40 een onafhankelijke keuring van kweekproducten op vrijwillige basis ingevoerd en kreeg de Rijks Land- en Tuin bouwvoorlichtingsdienst grotere invloed als adviseur van de gebruiker van plantgoed. De oprichting van de Gewestelijke Keuringsdienst 'Zeeland' voor boomkwekerijgewassen in 1938 en de uitbouw hiervan als de Nederlandse Algemene Keuringsdienst voor Boomkwekerijproducten, de NAK-B, is van zeer grote betekenis geweest voor het verbeteren van de kwaliteit van het plantenmateriaal; door het virus-vrij te kunnen maken, kreeg men een gezonder product. Er vond intussen een strijd plaats tussen vooren tegenstanders van een verplicht keuringssysteem, dat pas in 1943 werd ingevoerd. In 1949 werd er een teeltrecht uitgegeven door de Nederlandse Sierteelt Centrale voor 3027 ha aan boomkwekerijen. Hiervan was 843 ha bezet met vruchtboomkwekerijen. waarvan 66 ha in Zeeland lag. In Zeeland zijn verscheidene boomkwekerswerkzaam, wier bedrijven in sommige gevallen nog dateren uit de tweede helft van de vorige eeuw. Een begaafd en vermaard vakman was Adriaan Bliek uit Goes, die velen rond de eeuwwisseling het enten en oculeren heeft geleerd en het thans nog gebruikte recept voor het koken van entwas aan jonge boomkwekers doorgaf. Na de tweede wereldoorlog is de rentabiliteit van de boomkwekerij teruggelopen, waardoor een aantal bedrijven verdween. De overgebleven kwekers leggen zich vooral toe op het telen van pootgoed voor kleine fruitgewassen, bramen, frambozen, bessen en soms aardbeien. Hier en daar worden ook nog geselecteerde walnoot- en wat laanbomen en heesters gekweekt. De teelt van vruchtbomen is evenwel het belangrijkst. Van grote invloed op deze teelt was het selecteren van de onderstammen door het Engelse East-Mailing researchstation, in de jaren twintig van onze eeuw. Prof.ir. A.J.M. Sprenger deed in Wageningen soortgelijke selectiearbeid. Bij de appel kwam men via de vaak Franse zaailing Doucin- onderstammen tot vegetatief te vermeerderen Malus-onderstammen, welke aangeduid werden met de M van Malus (= appel), gevolgd door een Romeins cijfer. Vanaf 1980 worden hiervoor gewone cijfers gebruikt. Aansluitend op deze selectiearbeid is in 1926 op de toenmalige 'Zeelands Proeftuin' te Wilhelminadorp een proefveld met deze onderstammen aangelegd. Bekendheid kregen vooral de onderstammen M XIII en M XVI als sterk groeiend, de onderstammen M I, M II, M IV, M VII en M XI als matig groeiend en de M IX als zwak groeiend. Mede als gevolg van ervaringen op het proefveld, aangevuld met praktijkgegevens, zijn de fruittelers tegenwoordig voor het grootste gedeelte overgestapt op M IX waardoor kleine boomvormen mogelijk werden. Voortgezet onderzoek, alsmede kruising tussen diverse onderstammen, verricht op East-Mailing, hebben geresulteerd in onderstammen met andere eigenschappen. Deze tweede serie onderstammen wordt aangeduid met M.M.-nummers (Malus Mailing); bekend zijn M.M.104, M.M.106, M.M.109 en M.M.111. Een verdergaande ontwikkeling van de laat ste jaren is het kweken van virusvrije of virusgetoetste onderstammen. Een soortgelijke ontwikkeling, maar dan op veel kleiner schaal, hebben de onderstammen voor peer, kers en pruim doorgemaakt. Bij de peer wordt gebruik gemaakt van Kwee-onderstammen (Cyciónia oblóngat, waarbij slechts twee typen belangrijk zijn: Kwee A, sterk en Kwee C, zwak groeiend. Bij de kers maakt men gebruik van Prunus civium F 12/1, ter \vijl voor de pruim hoofdzakelijk Prunus St.Julién A' en in mindere mate Prunus 'Brompton' wordt gebruikt. Ook voor peren, pruimen en kersen zijn door East-Mailin g speciale onderstammen gekweekt. Voor peren zijn dit de Kwee-onderstammen A en C, voor pruimen de onderstammen St.Juliën e.a., voor kersen de Mazard F 12.


AUTEUR

M.A. Geuze