Zeewieren
Zeewieren |
---|
Tekst uit de Encyclopedie van Zeeland 1982-1984
Deze worden naar hun kleur in vier hoofdgroepen verdeeld, met een nadere onderverdeling naar hun vorm. Zij groeien op voor hen specifieke plaatsen en niveaus. Opgemerkt dient te worden dat determinatie naar kleur niet altijd betrouwbaar is; zo kan een afstervend wier tot zwart verkleuren, roodwier kan onder bepaalde omstandigheden bruinachtig lijken. In de Oosterschelde wordt een grote verscheidenheid aan zeewieren aangetroffen. Behalve de reeds besproken wieren: bruinwieren, groenwieren en roodwieren (waarvan het suikerwier, dat zijn naam te danken heeft aan de zoetige nasmaak van de gedroogde wortel, met zijn tot 3 m lange flarden tot onze grote wieren behoort) moeten van de vele hier voorkomen de soorten nog genoemd worden het Japans bessenwier (Sargássum múticum), dat oorspronkelijk leefde in de zeeën rond Japan en in de tweede helft der 20e eeuw ook begon te groeien in de kustwateren van Frankrijk en Engeland. Dit wier, dat met zijn losdrijvende, tot 10 m lange stengels, die voorzien zijn van luchtblazen, hinder kan opleveren voor de schepen en koelwaterinstallaties, is in 1977 voor het eerst in Nederland aangetroffen. In de Grevelingen wordt het thans in grote hoeveelheden gevonden. Zeeflora en -fauna.
AUTEUR
P.H. Nienhuis
LITERATUUR
De Nederlandse Delta. P.H. Nienhuis, De buitendijkse oesterputten. P.H. Nienhuis, Zeewieren (Wetensch. Mededelingen Kon. Ned. Natuurhist. Ver. Nr. 81, 1969). P.H. Nienhuis, The epilithic algal vegetation of the SW Netherlands. W. Wolff en J. Post, Oosterschelde. PZC 4.10.1983.