Kraaien

Uit encyclopedie van zeeland
Versie door Maintenance script (overleg | bijdragen) op 20 mrt 2014 om 14:13 (Importing text file)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Kraaien

Tekst uit de Encyclopedie van Zeeland 1982-1984


Groep van grote zangvogels, hoewel van een fraaie zang beslist geen sprake is. In Zeeland komen verschillende soorten kraaiachtigen voor, zoals ekster en Vlaamse gaai. Voorts de:

Zwarte kraai (Corvus corone corone). Grote, geheel zwarte vogel met zwarte snavel. Roep een kort `kraaa'. Het voedsel bestaat uit allerlei afval, zaden, aas en ook wel jongen en eieren van vogels. In vergelijking met de rest van Nederland is de zwarte kraai in Zeeland een opmerkelijk schaarse standvogel (50-100 paar). In grote delen van Zeeland ontbreekt de soort zelfs geheel. Op Schouwen-Duiveland, Walcheren en Oost Zeeuws-Vlaanderen vindt de laatste jaren een toename plaats. De vervolging van de zwarte kraai is stellig de belangrijkste reden voor het weinig algemene voorkomen. Aangezien torenvalk en ransuil uilen) vooral in oude kraaienenten broeden, heeft de stand van de zwarte kraai ook invloed op de stand van deze soorten.

Bonte kraai (Corone cornix). Ondersoort van de zwarte kraai en van deze te onderscheiden door de grijze rug en buik. Broedvogel van Noord- en Oost-Europa, die van oktober tot in april in vrij groot aantal in Zeeland is te zien. Van 1907 t/m 1909 broedde een gemengd paar van bonte en zwarte kraai bij Kloetinge en in 1980 bij de Oosterschenge op Zuid-Beveland.

Roek (C. frugilegus; Z. Vl.; zwarte kraai). Lijkt op zwarte kraai, maar heeft een kale plek rond de snavelbasis, een purperen glans en een afhangende `broek'. Het hele jaar door in groepen, vaak samen met kauwen. Nestelt in kolonies in bomen. Het voedsel bestaat vooral uit plantaardig materiaal en insecten. De roek is helaas uit Zeeland verdwenen als broedvogel. Op Schouwen broedde de soort voor het laatst in 1952. Op Walcheren waren in 1924 vier kolonies met totaal 114 paar, in 1936 vier kolonies met totaal 210 paar; na de Tweede Wereldoorlog nog enkele jaren enige kolonies bij Middelburg. Op Zuid-Beveland broedde de roek sedert 1941 bij Goes en bij Heinkenszand (totaal 90 nesten), doch is hier thans verdwenen. In Zeeuws-Vlaanderen broedde de roek tot 1925. De afname in Zeeland kan als volgt worden geïllustreerd: 1924 114 nesten, 1926 267, 1944 140, 1967 2 en 1970 0 nesten. In oktober-november en in maart-mei trekken vrij grote aantallen roeken over Zeeland. Een klein aantal overwintert, vooral in Zeeuws-Vlaanderen.

Kauw (C. monedula). Kleinste zwarte kraaiachtige met een grijze nek. Luidruchtig en meestal in groepen. In Zeeland weinig talrijke broedvogel (500-1000 paar) van steden en dorpen, maar ook wel in oude bossen en in konijneholen op zandplaten en in dijken. Op Walcheren en Zuid-Beveland heeft de laatste jaren een aanzienlijke toename plaatsgevonden. In de andere delen van Zeeland broeden kauwen slechts zeer plaatselijk en in kleine aantallen. Algemene doortrekker en wintergast. Notenkraker (Nucifraga caryocatactes). Vrij grote bruine vogel met witte vlekken en veel wit in de staart. De Siberische ondersoort komt op onregelmatige tijden naar het westen. In 1968 was er een grote invasie van deze soort in Nederland. In het voorjaar van 1969 werd op twee plaatsen in Zeeland een vermoedelijk broedgeval vastgesteld, nl. in Renesse op Schouwen en in de Oranjezon op Walcheren.


AUTEUR

P.L. Meininger


LITERATUUR

Feyen, Roek.