Grondeleenden
Grondeleenden |
---|
Grondeleenden (Anas acuta)
Een groep van eenden, die voedsel zoekt door met de snavel het wateroppervlak af te zoeken of met de kop onder water gaat, waarbij alleen de achterzijde omhoog steekt. Duiken niet of zelden, in tegenstelling tot de duikeenden. Sommige soorten zoeken ook vaak voedsel op het land. In de zomer ruien de vogels en zijn ook de mannetjes onopvallend gekleurd. Determinatie is dan moeilijk. In Zeeland komen diverse soorten grondeleenden voor. In Zeeuws-Vlaanderen worden alle eenden `piel' genoemd.
Wilde Eend (Anas platyrhyngos)
Sch.: ande, D.: end(tje), Z.VI.: mannetje erpel en vrouwtje ensie, wildende, blok). De meest bekende eend. In Zeeland overal broedvogel (4000-8000 paar), die echter op vele plaatsen is gebastaardeerd met parkeenden, waardoor merkwaardig gekleurde vogels voorkomen. Algemene doortrekker en wintergast op alle wateren. In de nazomer geconcentreerd op ruiplaatsen.
Krakeend (A. strepera). Mannetje is grijs met zwarte onderstaartdekveren en kastanjebruin vleugeldek. Beide geslachten hebben in de vlucht een witte buik en een opvallend, rechthoekig, wit vlekje aan de binnenzijde van de achtervleugel. Gekwaak laag en nasaal. Vooral op brak en zoet water. In Zeeland broeden sinds het begin van de jaren zeventig kleine aantallen op Zuid-Beveland en in Oost Zeeuws-Vlaanderen. Doortrekker en wintercast in klein aantal. Smient (A. penelope; Z.B.: smie-ent, Z.B., W.: smietje of smieter, ganzekop). Mannetje heeft kastanjebruine kop en borst, g ele kruin, g rijze onderdelen en 'in zit', witte streep op de vleugel. In de vlucht opvallende witte voorvleugel. Vrouwtje is kleiner en slanker dan wilde eend met lichte buik en puntige staart. Mannetjes maken een luid 'uwieuw' geluid. Doortrekker en wintergast in de maanden augustus-mei op allerlei wateren, vaak in grote groepen. Graast ook op grasland. Amerikaanse Smient (A. americana). Zeldzame dwaalgast in Zeeland waarvan slechts enkele waarnemingen bekend zijn. Wintertaling (A crecca; Z. Vl.: halfendje, Spaanse piel). De kleinste Nederlandse eend. Mannetje heeft kastanjebruine kam met groene, licht omzoomde streep, met `inzit' een witte streep op de vleugel en een geel driehoekje aan de staart. Vrouwtje lijkt op klein vrouwtje van wilde eend met groene vleugelspiegel. In Zeeland vrij schaars als broedvogel (50-100 paar) van inlagen, kreken, poelgebieden en duinplasjes. Doortrekker en wintergast in groot aantal op allerlei wateren; ook vaak op slikken. Zomertaling (A. querquedula; Z.V1.: halfendje). Kleine eend met licht blauwgrijze voorvleugel. Mannetje heeft een witte oogstreep. Zomervogel, die in Afrika overwintert en bij ons is te zien van maart tot in september. In Zeeland zeldzame broedvogel van kreken, inlagen en grasland gebieden. Doortrekker in klein aantal. De zomertaling neemt in geheel West-Europa snel in aantal af. Pijlstaart (A. acuta). Mannetje heeft zeer lange staart, lange witte hals, bruine kop en keel. Vrouwtje lijkt op vrouwtje van smient, maar heeft langere hals. In Zeeland de laatste jaren steeds enkele broedgevallen, vooral nabij de Kreekraksluizen. Doortrekker en wintergast in groot aantal, vooral op de slikken van de zeearmen. Slobeend (A. clvpeata; Z.B., W.: slob, sloeber, W.: slobber). Mannetje heeft donkergroene kop, witte borst en bruine buik. Beide geslachten hebben zware lepelvormige snavel en lichtblauwe voorvleugel. Vrij algemene broedvogel (150-250 paar) van allerlei binnenwateren. Doortrekker en wintergast in groot aantal.
Auteur
-P.L. Meininger