Futen
Futen |
---|
Futen (pócliceps)
Watervogels, die voortreffelijk duiken. Te onderscheiden van eenden door puntige snavels en staartloos uiterlijk en van duikers door kleiner formaat. De poten hebben geen zwemvliezen, maar zijn gelobd. In de vlucht houden de futen de hals gestrekt en op de vleugels is een witte streep, die per soort in vorm en grootte verschilt. In Zeeland komen vijf soorten futen voor: fuut, roodhalsfuut, geoorde fuut, kuifduiker en dodaars.
De fuut, P. cristátus, is in prachtkleed te herkennen aan de kuif en de roodbruine kraag. In de winter zijn de witte wangen opvallend. Lange, lichte hals, donkere rug en lichte buik. In Zeeland broeden enige tientallen paren futen, vooral op de grotere kreken in Oost Zeeuws-Vlaanderen. Verder broedt deze soort o.a. in het Dijkwateren in de kreken bij Ouwerkerk op Schouwen-Duiveland en sinds 1977 in het Veerse Meer. Bovendien is de fuut een algemene doortrekker en wintergast op vrijwel alle soorten wateren. Opvallend grote aantallen worden de laatste jaren in de wintermaanden waargenomen in de Grevelingen, maximaal ca.10.000 exemplaren.
De roodhalsfuut,( P. griseigena), is kleiner dan de fuut. In prachtkleed lichtgrijze wangen, zwarte kruin, kastanjebruine hals en gele snavelbasis. In de winter grijs en wit met dikke grijze hals, tot ooghoogte reikende zwarte kruin en gele snavelbasis. De roodhalsfuut is broedvogel van Noordoost-Europa, die in de periode september tot half april regelmatig in Zeeland voorkomt. Kan worden waargenomen op alle soorten wateren, het meest op de Grevelingen, het Veerse Meer, de Oosterschelde, op zee en in de grotere kreken.
De geoorde fuut, P. nigricóllis, is kleiner dan de fuut en groter dan de dodaars. Verschilt in prachtkleed van de even grote kuifduiker door de zwarte hals. De kop is zwart met waaiervormige sierveren achter het oor. De kuifduiker heeft een platte kop, de geoorde fuut een hoog voorhoofd en kruin. In de winter van boven donker en van onderen licht, minder contrastrijk dan kuifduiker.
De geoorde fuut heeft in het verleden enkele malen in Zeeland gebroed. Verder is deze soort een regelmatige doortrekker en wintergast van begin augustus tot in mei. Kan in Zeeland worden waargenomen op zoete, brakke en zoute wateren (ook op zee), grotere aantallen echter alleen in de Grevelingen en het Veerse Meer.
De kuifduiker, P. auritus, verschilt in prachtkleed van de geoorde fuut door de kastanjebruine hals en flanken. Goudbruine koppluimen. In de winter is de bovenzijde donker en de onderzijde wit; witte hals en zwarte kopkap. De kuifduiker heeft een rechte snavel, terwijl die van de geoorde fuut enigszins opwipt. Broedvogel van noordelijker gebieden, die in de periode oktober-mei regelmatig in Zeeland is te zien. Grotere aantallen worden alleen waargenomen in de Grevelingen en in het Veerse Meer.
De dodaars, (P. ráficóllis), is de kleinste fuut en heeft een stomp achterlijf, een korte hals en een korte snavel. In prachtkleed is de bovenzijde donkerbruin, de onderzijde lichter en de wangen en de keel kastanjebruin. In de winter veel lichter van kleur met witte keel en lichtbruine hals. De dodaars is in Zeeland een regelmatige broedvogel (totaal 50-200 paar) van o.a. kreken, inlagen, welen, duinplasjes, veedrinkputten en grote tuinvijvers (Walcheren). Verder is deze
soort een talrijke doortrekker en wintergast van begin augustus tot eind april, vooral op de brakke en zoute wateren zonder getij. In de winter 1977/1978 werd het aantal overwinteraars in het Deltagebied geschat op 4300-5400 exemplaren, waarmee het Deltagebied één van de belangrijkste overwinteringsgebieden van deze soort in West-Europa is. Belangrijke gebieden zijn o.a. de Grevelingen, het Veerse Meer, het krekengebied bij Ouwerkerk, de Watergangen van Schouwen, de kreek bij Westkapelle, de Veerse kreken en het Kanaal door Walcheren. Dial. Sch.: dukertje, W., Z.B., Z.Vl. dukelaertje, Z.B.: kleine aegelzak, W.: dukeloentje, dukeleendje.
Auteur
-P.L. Meininger
Literatuur
Meininger, Wintervoorkomen van de Dodaars. Saeijs en Baptist, Het voorkomen van de fuut.