Zeeuwse Schouw: verschil tussen versies
Geen bewerkingssamenvatting Label: Handmatige ongedaanmaking |
Label: Handmatige ongedaanmaking |
||
Regel 11: | Regel 11: | ||
== Constructie == | == Constructie == | ||
De romplijnen van de schouw sloten op voor en achterschip geheel aan. Het vlak in voor- en achterschip liep hoog uit boven de waterspiegel, tot aan de uiteinden van de boot. Het achterschip had een scheg (versterking) om het roer aan op te hangen. Er was geen voorsteven; de uiteinden aan de boorden waren op het opgebrande vlak bevestigd, waar al de planken van het casco samenkwamen. Het oplopend deel van het vlak werd 'heve' genoemd. In de heve was het gehele vlak gedubbeld met kussens (binnenvoerstukken). Sommige boten hadden een valse voorsteven, die met bouten aan de buitenkant van het vlak was bevestigd en dus niet in de romp was ingebouwd. Het boord van de Zeeuwse schouw was overnaads en bestond uit twee of drie planken, die weinig gebrand dienden te worden wegens de geringe welving in langs- en dwarsrichting. De kimrand (tussen vlak en scheepswand) was over de gehele lengte hoekig. Midscheeps leek de spantconstructie op die van de [[hoogaars]], maar behield evenwel hetzelfde symmetrische aspect over heel de romplengte. De samenstelling van een spant was gelijk aan die van een hoogaars. Naargelang de hoogte van de plaatsing van het berghout (bescherming stootpunten gebruikte men twee of drie boorden. De breedte van het boeisel varieerde navenant. De eenvoudige spantvorm en de gemakkelijke constructie maakte van de schouw een weinig kostbare boot. De romp had dezelfde klassieke indeling als die van de andere Zeeuwse boten, met óf een achterdek óf een roef met daarachter stuurkuip. Sommige schouwen, de Lemmerschouwen, hadden een rond achterschip, te vergelijken met de Lemmerhengst en de Lemmerhoogaars. Zoals de [[hoogaars]] en de [[hengst]] hadden de latere schouwen een vast voordek. Voorheen was ook het losse dek in gebruik. De Zeeuwse schouw voerde een bezaantuig. De mast was ver naar voren geplaatst, zodat de fok vrij smal en het grootzeil breed was. Het mastspoor bevond zich op iets minder dan 1/3 van de lengte van de boot; bij hengst en hoogaars op 2/5. De Zeeuwse schouwen zijn nooit gemotoriseerd, in tegenstelling tot zoveel andere vissersboten. | De romplijnen van de schouw sloten op voor en achterschip geheel aan. Het vlak in voor- en achterschip liep hoog uit boven de waterspiegel, tot aan de uiteinden van de boot. Het achterschip had een scheg (versterking) om het roer aan op te hangen. Er was geen voorsteven; de uiteinden aan de boorden waren op het opgebrande vlak bevestigd, waar al de planken van het casco samenkwamen. Het oplopend deel van het vlak werd 'heve' genoemd. In de heve was het gehele vlak gedubbeld met kussens (binnenvoerstukken). Sommige boten hadden een valse voorsteven, die met bouten aan de buitenkant van het vlak was bevestigd en dus niet in de romp was ingebouwd. Het boord van de Zeeuwse schouw was overnaads en bestond uit twee of drie planken, die weinig gebrand dienden te worden wegens de geringe welving in langs- en dwarsrichting. De kimrand (tussen vlak en scheepswand) was over de gehele lengte hoekig. Midscheeps leek de spantconstructie op die van de [[hoogaars]], maar behield evenwel hetzelfde symmetrische aspect over heel de romplengte. De samenstelling van een spant was gelijk aan die van een hoogaars. Naargelang de hoogte van de plaatsing van het berghout (bescherming stootpunten gebruikte men twee of drie boorden. De breedte van het boeisel varieerde navenant. De eenvoudige spantvorm en de gemakkelijke constructie maakte van de schouw een weinig kostbare boot. De romp had dezelfde klassieke indeling als die van de andere Zeeuwse boten, met óf een achterdek óf een roef met daarachter stuurkuip. Sommige schouwen, de Lemmerschouwen, hadden een rond achterschip, te vergelijken met de Lemmerhengst en de Lemmerhoogaars. Zoals de [[hoogaars]] en de [[hengst]] hadden de latere schouwen een vast voordek. Voorheen was ook het losse dek in gebruik. De Zeeuwse schouw voerde een bezaantuig. De mast was ver naar voren geplaatst, zodat de fok vrij smal en het grootzeil breed was. Het mastspoor bevond zich op iets minder dan 1/3 van de lengte van de boot; bij hengst en hoogaars op 2/5. De Zeeuwse schouwen zijn nooit gemotoriseerd, in tegenstelling tot zoveel andere vissersboten. | ||
== Auteur == | == Auteur == |
Huidige versie van 26 sep 2024 om 08:54
Zeeuwse Schouw |
---|
Scheepstype
Platboomd houten vissersvaartuig, tot 1945 in gebruik, sindsdien geleidelijk verdwenen. Wel zijn tegenwoordig stalen schouwen weer in trek bij de pleziervaart. De Zeeuwse schouw was ook bekend onder de namen Thoolse of Bergense schouw en schouw van Philippine. De schouw was geconstrueerd op de wijze van de aak, een bouwwijze die al werd toegepast in het oude Egypte. In de middeleeuwen zien we de schouw in Vlaanderen verschijnen. Als 'scoude' komt hij voor in 13de-eeuwse bronnen zoals de tolreglementen voor de scheepvaart op het Zwin en de documenten betreffende de belastingheffingen na de Sint-Elisabethsvloed 1404 die ook een groot deel van Zeeland trof. De toenmalige 'scoude' hoeft er natuurlijk niet eender te hebben uitgezien als de schouw van de 19de en 20ste eeuw. Aanvankelijk deed de schouw veelal dienst als veer- en vrachtboot. Lange tijd werd bijvoorbeeld de verbinding Veere-Kamperland door een schouw onderhouden. In de reeks gravures van de tekenaar G. Groenewegen: 'Verscheide soorten van Hollandse vaartuigen' (Rotterdam 1786-1801) komt de schouw echter voor onder de naam 'garnaal- of botvissertje' en daaruit weten we dat het type ook al vroeg voor de visserij werd gebruikt. Behalve de Zeeuwse schouw bestonden nog andere soorten: de Friese, de Enkhuizer, de Beijerlander, de zee-, de schietschouw, enzovoorts. Volgens N. Lelong (Les hateaux spéciaux la Belgique et la Hollande, Paris 1896) werd de schouw ook 'vletter' genoemd. Al deze boten onderscheidden zich van elkaar door gebruik, constructiedetails en dergelijke; het gemeenschappelijk kenmerk was het sterk opgebrande (omhoog gekromde vlak in voor- en achterschip. De laatste vissersschouwen verdwenen in de jaren vijftig van de 20ste eeuw.
Gebruik
In 1944-1945 hadden nog vijf van deze boten Philippine als thuishaven. Het laatste exemplaar, de PI 14, ingesloten in de verzande haven van het dorp, werd gesloopt toen de haven gedempt werd. In Tholen verdween de laatste schouw (voor het vissen op bot) in 1950. Het staat vrijwel vast dat de meeste Zeeuwse schouwen in Zeeuws-Vlaanderen werden gebouwd en dat Philippine hun voornaamste thuishaven was. De laatste schouwen werden alle gebouwd in Paal, bij de werf Verras, en in Kruispolder, bij de werf De Klerk. De registers van laatstgenoemde werf bevatten vele belangwekkende details over de constructie van deze schepen. Bij Verras liep de laatste schouw, de PI 56, in 1935 van stapel. Bij de werf Meerman in Arnemuiden vindt men gegevens over de schietschouw, waarvan de grootste 24 voet lang waren. Deze boten zonder dek fungeerden als vissers- en vrachtboten. In 1885 of 1886 werd ook in Tholen nog een schouw gebouwd voor een visser uit Bergen op Zoom.
Constructie
De romplijnen van de schouw sloten op voor en achterschip geheel aan. Het vlak in voor- en achterschip liep hoog uit boven de waterspiegel, tot aan de uiteinden van de boot. Het achterschip had een scheg (versterking) om het roer aan op te hangen. Er was geen voorsteven; de uiteinden aan de boorden waren op het opgebrande vlak bevestigd, waar al de planken van het casco samenkwamen. Het oplopend deel van het vlak werd 'heve' genoemd. In de heve was het gehele vlak gedubbeld met kussens (binnenvoerstukken). Sommige boten hadden een valse voorsteven, die met bouten aan de buitenkant van het vlak was bevestigd en dus niet in de romp was ingebouwd. Het boord van de Zeeuwse schouw was overnaads en bestond uit twee of drie planken, die weinig gebrand dienden te worden wegens de geringe welving in langs- en dwarsrichting. De kimrand (tussen vlak en scheepswand) was over de gehele lengte hoekig. Midscheeps leek de spantconstructie op die van de hoogaars, maar behield evenwel hetzelfde symmetrische aspect over heel de romplengte. De samenstelling van een spant was gelijk aan die van een hoogaars. Naargelang de hoogte van de plaatsing van het berghout (bescherming stootpunten gebruikte men twee of drie boorden. De breedte van het boeisel varieerde navenant. De eenvoudige spantvorm en de gemakkelijke constructie maakte van de schouw een weinig kostbare boot. De romp had dezelfde klassieke indeling als die van de andere Zeeuwse boten, met óf een achterdek óf een roef met daarachter stuurkuip. Sommige schouwen, de Lemmerschouwen, hadden een rond achterschip, te vergelijken met de Lemmerhengst en de Lemmerhoogaars. Zoals de hoogaars en de hengst hadden de latere schouwen een vast voordek. Voorheen was ook het losse dek in gebruik. De Zeeuwse schouw voerde een bezaantuig. De mast was ver naar voren geplaatst, zodat de fok vrij smal en het grootzeil breed was. Het mastspoor bevond zich op iets minder dan 1/3 van de lengte van de boot; bij hengst en hoogaars op 2/5. De Zeeuwse schouwen zijn nooit gemotoriseerd, in tegenstelling tot zoveel andere vissersboten.
Auteur
-J. Kuipers
Literatuur
-Huitema, Platboomjachten.
-Van Beylen, Zeeuwse vissersschepen.
-Van Beylen, Les bateaux.