Ringrijden: verschil tussen versies
Regel 14: | Regel 14: | ||
== Prijzen == | == Prijzen == | ||
[[Bestand:ringrijden_prijzen.jpg|thumb|150px|right|Prijzen in de vorm van bekers en medailles tijdens de vrije wedstrijd in Vlissingen in 2014, foto: [http://www.ringrijden.nl ringrijden.nl]] | [[Bestand:ringrijden_prijzen.jpg|thumb|150px|right|Prijzen in de vorm van bekers en medailles tijdens de vrije wedstrijd in Vlissingen in 2014, foto: [http://www.ringrijden.nl ringrijden.nl]]] | ||
Tegenwoordig strijdt men alleen nog om bekers. Vroeger was er voor elke deelnemer prijzengeld beschikbaar, meestal kwam dat neer op een iets hoger bedrag dan het inleggeld. Voor de Tweede Wereldoorlog hingen de prijzen aan zijden linten aan een prijzenlat vlakbij de ring. Dorpsnotabelen schonken in de meeste gevallen de prijzen; tegenwoordig komen de meeste prijzen van het lokale bedrijfsleven. Traditiegetrouw stelt ook het koningshuis prijzen beschikbaar. Toen prins Willem V op 1 juli 1786 in Domburg het ringrijden bijwoonde, schonk hij twee gouden medailles; koning Willem I schonk in 1827 aan de ringrijders van Vrouwenpolder een zilveren tabaksdoos; koning Willem III schonk op 23 mei 1862 de winnaars in Westkapelle twee gouden horloges met kettingen; koningin Wilhelmina schonk in Middelburg een zilveren schaal, in 1919 een wisselbeker, in 1921 persoonlijk door haar uitgereikt aan P. Brasser, die hem drie jaar achtereen had gewonnen. De koninklijke wisselbekers, te winnen op het open Zeeuws kampioenschap in Middelburg, op de derde donderdag in augustus, zijn nog altijd de meest begeerde prijs. Adrie Reijnierse uit Koudekerke kreeg in 1972 de wisselbeker van koningin Juliana in eigendom, omdat hij deze voor de vijfde keer won. Krijn Coppoolse mocht in 1999 de wisselbeker van koningin Juliana en in 2004 de zilveren beker van koningin Wilhelmina behouden nadat hij beide vijf keer had gewonnen. In 1981 stelde ook koningin Beatrix een wisselbeker ter beschikking in de vorm van een bronzen beeldje. | Tegenwoordig strijdt men alleen nog om bekers. Vroeger was er voor elke deelnemer prijzengeld beschikbaar, meestal kwam dat neer op een iets hoger bedrag dan het inleggeld. Voor de Tweede Wereldoorlog hingen de prijzen aan zijden linten aan een prijzenlat vlakbij de ring. Dorpsnotabelen schonken in de meeste gevallen de prijzen; tegenwoordig komen de meeste prijzen van het lokale bedrijfsleven. Traditiegetrouw stelt ook het koningshuis prijzen beschikbaar. Toen prins Willem V op 1 juli 1786 in Domburg het ringrijden bijwoonde, schonk hij twee gouden medailles; koning Willem I schonk in 1827 aan de ringrijders van Vrouwenpolder een zilveren tabaksdoos; koning Willem III schonk op 23 mei 1862 de winnaars in Westkapelle twee gouden horloges met kettingen; koningin Wilhelmina schonk in Middelburg een zilveren schaal, in 1919 een wisselbeker, in 1921 persoonlijk door haar uitgereikt aan P. Brasser, die hem drie jaar achtereen had gewonnen. De koninklijke wisselbekers, te winnen op het open Zeeuws kampioenschap in Middelburg, op de derde donderdag in augustus, zijn nog altijd de meest begeerde prijs. Adrie Reijnierse uit Koudekerke kreeg in 1972 de wisselbeker van koningin Juliana in eigendom, omdat hij deze voor de vijfde keer won. Krijn Coppoolse mocht in 1999 de wisselbeker van koningin Juliana en in 2004 de zilveren beker van koningin Wilhelmina behouden nadat hij beide vijf keer had gewonnen. In 1981 stelde ook koningin Beatrix een wisselbeker ter beschikking in de vorm van een bronzen beeldje. | ||
Versie van 27 jan 2017 11:25
Ringrijden |
---|
Volkssport, waarbij een ruiter te paard met een houten lans een ring moet steken die in een ijzeren bus in het midden boven de baan hangt. Het ringrijden werd vooral op Walcheren beoefend, lange tijd hoofdzakelijk op derde pinksterdag. In andere delen van Zeeland kwam het sporadisch voor. Op Zuid-Beveland in enkele plaatsen en elders in de vorm van demonstratiewedstrijden.
Rolle
De intekenlijst voor de wedstrijd ('rolle') werd vroeger op zaterdagavond vóór Pinksteren in de dorpsherberg gelegd. Rond een uur of tien ’s avonds verzegelde de kastelein de 'rolle' en betaalde iedereen het inschrijfgeld. Voorafgaand aan de wedstrijd werd de rol voorgelezen door de kapitein (de leider van de deelnemers).
Het spel
Men rijdt op ongezadelde paarden, waarvan manen en staart gevlochten en versierd zijn. Op het moment waarop de ring gestoken wordt moet het paard in galop lopen. Tot omstreeks 1914 reden de deelnemers in het boerenpak, wat nu alleen nog bij demonstraties en op folkloristische dagen gedaan wordt. De gewone wedstrijden worden nu in witte kleding verreden. Over de rechterschouder gaat een oranje sjerp. De koploper in het klassement draagt een groene sjerp over de linkerschouder. Tijdens de wedstrijd steken de rijders naar een ring met een doorsnee van 38 millimeter. Wie over 30 beurten de meeste ringen steekt, is kampioen. Daarnaast zijn er vaak nog speciale prijzen (bekers) te winnen. Moet er worden gekampt voor een prijs dan wordt een steeds kleinere ring gestoken (die steeds 6 mm. in doorsnee kleiner zijn). De kleinste ring heeft een doorsnee van 10 millimeter. De prijs gaat naar degene die als enige de kleinste ring weet te steken.
Prijzen
Tegenwoordig strijdt men alleen nog om bekers. Vroeger was er voor elke deelnemer prijzengeld beschikbaar, meestal kwam dat neer op een iets hoger bedrag dan het inleggeld. Voor de Tweede Wereldoorlog hingen de prijzen aan zijden linten aan een prijzenlat vlakbij de ring. Dorpsnotabelen schonken in de meeste gevallen de prijzen; tegenwoordig komen de meeste prijzen van het lokale bedrijfsleven. Traditiegetrouw stelt ook het koningshuis prijzen beschikbaar. Toen prins Willem V op 1 juli 1786 in Domburg het ringrijden bijwoonde, schonk hij twee gouden medailles; koning Willem I schonk in 1827 aan de ringrijders van Vrouwenpolder een zilveren tabaksdoos; koning Willem III schonk op 23 mei 1862 de winnaars in Westkapelle twee gouden horloges met kettingen; koningin Wilhelmina schonk in Middelburg een zilveren schaal, in 1919 een wisselbeker, in 1921 persoonlijk door haar uitgereikt aan P. Brasser, die hem drie jaar achtereen had gewonnen. De koninklijke wisselbekers, te winnen op het open Zeeuws kampioenschap in Middelburg, op de derde donderdag in augustus, zijn nog altijd de meest begeerde prijs. Adrie Reijnierse uit Koudekerke kreeg in 1972 de wisselbeker van koningin Juliana in eigendom, omdat hij deze voor de vijfde keer won. Krijn Coppoolse mocht in 1999 de wisselbeker van koningin Juliana en in 2004 de zilveren beker van koningin Wilhelmina behouden nadat hij beide vijf keer had gewonnen. In 1981 stelde ook koningin Beatrix een wisselbeker ter beschikking in de vorm van een bronzen beeldje.
Pollepel
Een niet koninklijke, maar wel traditionele prijs is de pollepel. Bij de meeste verenigingen mogen aan de strijd om de pollepel de rijders meedoen die in de laatste twee beurten beide ringen steken. Een kamp met steeds kleinere ringen is beslissend. Bij de veelal fraai beschilderde pollepel hoort een fles jenever of bessenjenever. De winnaar giet de jenever in de pollepel en biedt alle deelnemers een slok aan. Tegenwoordig is de pollepel een ereprijs, vroeger ging de pollepel naar de rijder die de hele dag geen ring had gestoken.
Jonassen
De deelnemer die de meeste ringen heeft gestoken en dus de wedstrijd heeft gewonnen, werd vroeger op een ladder rondgedragen en gejonast. Daartoe werd hij door de andere deelnemers naar het midden van de baan gedragen en driemaal hoog in de lucht gegooid en weer opgevangen. Op kosten van de winnaar ging de sukerkomme rond, een kom gevuld met brandewijn, suiker en zoute bolletjes.
Oorsprongsmythen
Het ringrijden is een oude traditie, maar de werkelijke oorsprong is onbekend. Voor verhalen dat het terug zou gaan op meivieringen bij de Germanen ontbreekt het bewijs. Ook wordt gesuggereerd dat de volkssport een voortzetting is van de middeleeuwse steekspelen die de adel organiseerde. Het eerste schriftelijke bewijs van het voorkomen van ringrijden is een document uit 1687, een klacht van de Middelburgse kerkenraad bij de classis Walcheren 'dat voorleden Pinkster op verscheidene dorpen op Walcheren van de boersche jeugd en andere, dien het minst betaamt, den ring gestoken is, en bij gevolge van dien vele wulpschen ongerijmdheden van danserijen, drinkerijen enz. gepleegd worden ook met verachting van der predikanten vermaning daartegen'. Van kerkelijke kant is in de 17de en 18de eeuw wel geprobeerd het ringsteken te beteugelen, omdat wedstrijden gepaard gingen met dronkenschap en overlast. Tot een algeheel verbod is het echter nooit gekomen. Uit 1767 dateert een vermelding van het ringrijden door leden van het schuttersgilde St. Joris in Middelburg. Het ringrijden werd ook beschreven door Betje *Wolff in haar gedicht `Walcheren' (1769).
Populaire sport
Tot ver in de 20ste eeuw was het ringrijden een sport voor jongemannen van het platteland. In de jaren 1980 traden de eerste vrouwen in het strijdperk. Tegenwoordig is het ringrijden populair onder grotere groepen jongeren; ook meisjes uit de stad, die bij wijze van hobby paardrijden, doen mee. Mede als gevolg daarvan zijn er naast de Zeeuwse werkpaarden nu ook lichtere rijpaarden bij de wedstrijden te vinden. In 1950 werd de Zeeuwse Ringrijders Vereniging (ZRV) opgericht. In Domburg, Nieuw- en St. Joosland en Koudekerke bestonden al voor de Tweede Wereldoorlog verenigingen voor ringrijders. Sinds 1955 heeft de ZRV de gehele organisatie van het ring- en sjezenrijden in handen. In bijna alle Walcherse dorpen is het ringrijden momenteel een bloeiende sport, die bovendien veel bekijks trekt van dorpelingen en toeristen.
Klassementswedstrijden
De bij de ZRV aangesloten afdelingen kennen vijf wedstrijdklassen: de ere, 1ste, 2de, 3de en 4de klasse. Per klasse wordt elk seizoen één wedstrijd gereden, meestal in mei of juni. Elke klasse bestaat uit 13 drietallen. De 4de klasse is een promotieklasse voor beginnende drietallen. De afdelingen stellen zelf drietallen samen. Daartoe organiseert elke afdeling jaarlijks een afdelingswedstrijd, waarna ze het gemiddeld aantal gestoken ringen van een rijder over de afgelopen drie jaar berekenen. De drie rijders met het hoogste gemiddelde vormen het eerste drietal, de drie daaropvolgende het tweede drietal, enzovoort. Tijdens de klassewedstrijd mogen de drie rijders elk 30 ringen steken. Het totaal van het drietal wordt bij elkaar opgeteld. Slechts tweemaal, in 1987 en 2008 stak een drietal alle 90 ringen. In beide gevallen betrof dit het drietal Gapinge 1. Naast de klassewedstrijden kennen alle verenigingen ook hun eigen jaarlijkse kampioenschap. Daaraan doen alleen de rijders van de eigen vereniging mee. Soms mogen ringrijders van elders wel rijden, maar zij tellen niet in de eindklassering.
Zeeuws kampioen ringrijden, 2006-heden
Jaar | Naam | Afdeling |
---|---|---|
2006 | Roald Leendertse | Biggekerke |
2007 | Sebastiaan Sturm | Gapinge |
2008 | Sebastiaan Sturm | Gapinge |
2009 | René Provoost | Serooskerke |
2010 | Sebastiaan Sturm | Gapinge |
2011 | Coen Minderhoud | Domburg |
2012 | Sebastiaan Sturm | Gapinge |
2013 | Sebastiaan Sturm | Gapinge |
2014 | Coen Minderhoud | Domburg |
2015 | Koen Minderhoud | Westkapelle |
2016 | Sebastiaan Sturm | Gapinge |
N.b. De titel 'Zeeuws kampioen ringrijden' wordt pas vanaf 2006 gehanteerd
Auteur
P.J. Meertens, herz. J. Dekker (2012)
Literatuur
-Van der Baan,’Ringrijden’, 85-95.
-P. Blom, Ringrijden op Oostkapelle (archiefvondsten), in:De Wete 27/2 (1998) 20-23.
-F. van de Driest, Het bijgeloof van de ringrijders, in:De Wete 23/4 (1994) 14-15.
-H.C.M. Ghijsen (red.), Woordenboek der Zeeuwse dialecten (Den Haag, 1974) 785.
-A. Korteweg, Het ringrijden op Walcheren, in:Zeeuws Tijdschrift 2/2 (1952) 29-33.
-F.P. Polderdijk, Ringrijden te Nieuw- en Sint-Joosland, in:De Wete 24/1 (1995) 14-15, 18.
-Speeleveldt, Th., Brieven over het eiland Walcheren ('s-Gravenhage, 1808) 74-77.
-Vader, J., Het rolle sluten op Walcheren, in:Neerlands volksleven, 11 (1961) 2, 86-89.
-Voorbergh, Cruys, Erfenis van eeuwen (Amsterdam, 1962) 223-239.
-Wallenburg, L. van, Ringrijden op Walcheren, in: De Wete 13/3 (1984) 9-12.
-Thema ringrijden op geschiedeniszeeland.nl