Johan Boreel (ridder, heer van Beloys): verschil tussen versies
kGeen bewerkingssamenvatting |
kGeen bewerkingssamenvatting |
||
Regel 1: | Regel 1: | ||
{{InfoboxPersoon | {{InfoboxPersoon | ||
| afbeelding = [[Bestand:.jpg| | | afbeelding = [[Bestand:VOC2.jpg|200px]] | ||
| naam = Johan Boreel (ridder, heer van Beloys) | | naam = Johan Boreel (ridder, heer van Beloys) | ||
| onderschrift = | | onderschrift = | ||
Regel 9: | Regel 9: | ||
| beroep = Raadpensionaris van Zeeland. | | beroep = Raadpensionaris van Zeeland. | ||
Was pensionaris van Middelburg (1613-1619), secretaris van de Staten van Zeeland (14 september 1615) en van 28 oktober 1625 tot zijn dood raadpensionaris van Zeeland. | Was pensionaris van Middelburg (1613-1619), secretaris van de Staten van Zeeland (14 september 1615) en van 28 oktober 1625 tot zijn dood raadpensionaris van Zeeland. | ||
| VIAF = [http://viaf.org/viaf/ ] | | VIAF = [http://viaf.org/viaf/216464402] | ||
}} | }} | ||
Prestaties | == Prestaties == | ||
Johan Boreel ging in 1596 op de Universiteit van Leiden rechten, theologie en letteren studeren, waar hij Hugo de Groot leerde kennen, waarmee hij later bevriend raakte. Tot zijn verdiensten hoort dat hij in Nederland de studie van het Midden-Oosten bevorderde. Behalve Engeland, waar hij diverse keren optrad als gezant aan het hof van Jacobus I, die hem 20 april 1622 in de adelstand verhief, Frankrijk, Italië en Roemenië, bereisde hij Syrië en Palestina, waar hij waardevolle oosterse boeken en handschriften kocht. Een deel hiervan stond hij af aan de hoogleraar Thomas Erpenius. Toen rond de totstandkoming van het Twaalfjarig Bestand de Spaanse aanspraak op het monopolie ter zee een heet hangijzer werd was Boreel op de hoogte met de volkenrechtelijke studies die De Groot al op schrift had gesteld en spoorde hem aan zijn onuitgegeven Jure Praedae het levenslicht te laten zien. Tegelijk liet hij de kamer Zeeland van de VOC weten dat De Groot ‘alle de stoffe hadde geprepareert, die tot dese materie mochte dienen.’ In 1608 besloot De Groot uiteindelijk tot een gedeeltelijke uitgave van wat sindsdien de Mare Liberum heet. Hugo de Groot roemde Boreel in zijn Poëmata; ook dichtte deze op zijn huwelijk met Agnes Heyman een bruiloftsgedicht. Bij zijn dood liet hij een grote, voornamelijk uit oosterse boeken bestaande bibliotheek en een medailleskabinet na. Hij schreef een ‘Commentarius in Danielem’ (1599). | Johan Boreel ging in 1596 op de Universiteit van Leiden rechten, theologie en letteren studeren, waar hij Hugo de Groot leerde kennen, waarmee hij later bevriend raakte. Tot zijn verdiensten hoort dat hij in Nederland de studie van het Midden-Oosten bevorderde. Behalve Engeland, waar hij diverse keren optrad als gezant aan het hof van Jacobus I, die hem 20 april 1622 in de adelstand verhief, Frankrijk, Italië en Roemenië, bereisde hij Syrië en Palestina, waar hij waardevolle oosterse boeken en handschriften kocht. Een deel hiervan stond hij af aan de hoogleraar Thomas Erpenius. Toen rond de totstandkoming van het Twaalfjarig Bestand de Spaanse aanspraak op het monopolie ter zee een heet hangijzer werd was Boreel op de hoogte met de volkenrechtelijke studies die De Groot al op schrift had gesteld en spoorde hem aan zijn onuitgegeven Jure Praedae het levenslicht te laten zien. Tegelijk liet hij de kamer Zeeland van de VOC weten dat De Groot ‘alle de stoffe hadde geprepareert, die tot dese materie mochte dienen.’ In 1608 besloot De Groot uiteindelijk tot een gedeeltelijke uitgave van wat sindsdien de Mare Liberum heet. Hugo de Groot roemde Boreel in zijn Poëmata; ook dichtte deze op zijn huwelijk met Agnes Heyman een bruiloftsgedicht. Bij zijn dood liet hij een grote, voornamelijk uit oosterse boeken bestaande bibliotheek en een medailleskabinet na. Hij schreef een ‘Commentarius in Danielem’ (1599). | ||
Boreel schreef in en brief die aan de Zeeuwse kamer van de VOC was gericht en de kwestie behandelde van de Spaanse aanspraak op het monopolie ter zee, dat De Groot In een brief van Boreel aan Grotius van 4 november 1608, vraagt de eerste dan ook tot uitgave van zijn werk te komen. | Boreel schreef in en brief die aan de Zeeuwse kamer van de VOC was gericht en de kwestie behandelde van de Spaanse aanspraak op het monopolie ter zee, dat De Groot In een brief van Boreel aan Grotius van 4 november 1608, vraagt de eerste dan ook tot uitgave van zijn werk te komen. | ||
Regel 24: | Regel 24: | ||
-'Boreel: een familie van magistraten en geleerden', in: [http://www.krantenbankzeeland.nl/issue/pzc/1952-11-07/edition/0/page/8 Krantenbank Zeeland, Provinciale Zeeuwsche Courant, 7 november 1952, pag. 8.] | -'Boreel: een familie van magistraten en geleerden', in: [http://www.krantenbankzeeland.nl/issue/pzc/1952-11-07/edition/0/page/8 Krantenbank Zeeland, Provinciale Zeeuwsche Courant, 7 november 1952, pag. 8.] | ||
-Robert Fruin, ‘Een onuitgegeven werk van Hugo de Groot’, in:[ P.J. Blok en P.L. Muller, Robert Fruin’s verspreide geschriften. Deel III (’s-Gravenhage, 1901) 443-445.] | -Robert Fruin, ‘Een onuitgegeven werk van Hugo de Groot’, in: 036566241 [ P.J. Blok en P.L. Muller, Robert Fruin’s verspreide geschriften. Deel III (’s-Gravenhage, 1901) 443-445.] | ||
-Nagtglas, Levensberichten. | -Nagtglas, Levensberichten. |
Versie van 11 jan 2016 11:33
Johan Boreel (ridder, heer van Beloys) | |
---|---|
' | |
Geboren | [22 april]] 1577 Middelburg |
Overleden | 15 november 1629 Middelburg |
Beroep |
Raadpensionaris van Zeeland. Was pensionaris van Middelburg (1613-1619), secretaris van de Staten van Zeeland (14 september 1615) en van 28 oktober 1625 tot zijn dood raadpensionaris van Zeeland. |
VIAF | [1] |
Prestaties
Johan Boreel ging in 1596 op de Universiteit van Leiden rechten, theologie en letteren studeren, waar hij Hugo de Groot leerde kennen, waarmee hij later bevriend raakte. Tot zijn verdiensten hoort dat hij in Nederland de studie van het Midden-Oosten bevorderde. Behalve Engeland, waar hij diverse keren optrad als gezant aan het hof van Jacobus I, die hem 20 april 1622 in de adelstand verhief, Frankrijk, Italië en Roemenië, bereisde hij Syrië en Palestina, waar hij waardevolle oosterse boeken en handschriften kocht. Een deel hiervan stond hij af aan de hoogleraar Thomas Erpenius. Toen rond de totstandkoming van het Twaalfjarig Bestand de Spaanse aanspraak op het monopolie ter zee een heet hangijzer werd was Boreel op de hoogte met de volkenrechtelijke studies die De Groot al op schrift had gesteld en spoorde hem aan zijn onuitgegeven Jure Praedae het levenslicht te laten zien. Tegelijk liet hij de kamer Zeeland van de VOC weten dat De Groot ‘alle de stoffe hadde geprepareert, die tot dese materie mochte dienen.’ In 1608 besloot De Groot uiteindelijk tot een gedeeltelijke uitgave van wat sindsdien de Mare Liberum heet. Hugo de Groot roemde Boreel in zijn Poëmata; ook dichtte deze op zijn huwelijk met Agnes Heyman een bruiloftsgedicht. Bij zijn dood liet hij een grote, voornamelijk uit oosterse boeken bestaande bibliotheek en een medailleskabinet na. Hij schreef een ‘Commentarius in Danielem’ (1599). Boreel schreef in en brief die aan de Zeeuwse kamer van de VOC was gericht en de kwestie behandelde van de Spaanse aanspraak op het monopolie ter zee, dat De Groot In een brief van Boreel aan Grotius van 4 november 1608, vraagt de eerste dan ook tot uitgave van zijn werk te komen.
Tekst uit de Encyclopedie van Zeeland 1982-1984
Auteur
-L. Hageman, herz. Johan Francke, 2012.
Literatuur
-'Boreel: een familie van magistraten en geleerden', in: Krantenbank Zeeland, Provinciale Zeeuwsche Courant, 7 november 1952, pag. 8.
-Robert Fruin, ‘Een onuitgegeven werk van Hugo de Groot’, in: 036566241 [ P.J. Blok en P.L. Muller, Robert Fruin’s verspreide geschriften. Deel III (’s-Gravenhage, 1901) 443-445.]
-Nagtglas, Levensberichten.
-Visscher en Van Langeraad, Woordenboek van Prot. godgeleerden.
-N.N.B.W. VI.
-Juynboll, Beoefenaars van het Arabisch, 9.