Werf: verschil tussen versies

Uit encyclopedie van zeeland
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Wim van Gorsel (overleg | bijdragen)
Geen bewerkingssamenvatting
Wim van Gorsel (overleg | bijdragen)
Geen bewerkingssamenvatting
 
(2 tussenliggende versies door dezelfde gebruiker niet weergegeven)
Regel 3: Regel 3:
}}
}}
[[Bestand:Werf1.jpg|thumb|right|300px| De Berg van Troye is een vliedberg gelegen aan de rand van het dorp Borssele, de berg is een restant van het voormaling mottekasteel het Slot Troje, dat het stamslot was van de Heren van Borssele. Foto: W. van Gorsel, 28-5-2020. Bron: ZB/Beeldbank Zeeland, rec.nr. 186997]]
[[Bestand:Werf1.jpg|thumb|right|300px| De Berg van Troye is een vliedberg gelegen aan de rand van het dorp Borssele, de berg is een restant van het voormaling mottekasteel het Slot Troje, dat het stamslot was van de Heren van Borssele. Foto: W. van Gorsel, 28-5-2020. Bron: ZB/Beeldbank Zeeland, rec.nr. 186997]]
==Werf==
==Werf==
Voor een bepaald doel opgeworpen hoogte, hetzij een verhoogde woonstede voor mens en vee (vgl. [[stelberg]] en stelle), hetzij een molenberg (in Vlaanderen: molenwal) of een kasteelbergje  [[motte]]); ook is een secundaire functie mogelijk. N.B.: werf wordt hier dus niet gebruikt in de zin van: terrein waarop bouw- en herstelwerkzaamheden verricht en de hiervoor benodigde werktuigen en materialen opgeslagen worden, of scheepswerf. De Zeeuwse werven, waarvan er naar schatting meer dan 200 zijn geweest, liggen voor het merendeel in de Oudlandpolders  [[bodem]]). Omstreeks 1900 waren er nog ruim honderd aanwezig. Inmiddels is het aantal geslonken tot 34 en enkele daarvan zijn nog nauwelijks als 'vluchtberg' te herkennen, zo zeer zijn zij in de loop der tijden afgegraven en afgevlakt. Vooral na de Tweede wereldoorlog zijn veel restanten van in het veld nog goed herkenbare bergjes bij allerlei cultuurtechnische werken zoals ruilverkavelingen verdwenen. In de oude overlopers dat zijn registers die om de zeven jaar werden aangelegd ten behoeve van de zogenaamde schot-, dijk- en wateringsgelden worden de Zeeuwse bergjes als werven aangeduid. De Latijnse versie van werf is Munitio en men spreekt in stukken uit de 12e eeuw niet alleen van Munitio, maar ook van een erbij gelegen Submunitio, hetgeen voorhof betekent. In werf en voorhof moeten respectievelijk gezien worden een versterkte hoogte (in het Frans 'motte', château à motte) met een aan de voet daarvan gelegen 'nederhof’ of 'voorhof'. Enige eeuwen later, in de 15e en 16e eeuw, was de functie van de bergjes kennelijk al niet meer duidelijk; de kroniekschrijvers uit die tijd spreken dan van vluchtbergen, als wijkplaats voor mens en dier bij overstromingen. Pas in de 20e eeuw is men op andere gedachten gekomen wat betreft de vroegere functie van de bergjes, zowel op grond van archeologisch als historisch onderzoek.
Voor een bepaald doel opgeworpen hoogte, hetzij een verhoogde woonstede voor mens en vee (vgl. [[stelberg]] en stelle), hetzij een molenberg (in Vlaanderen: molenwal) of een kasteelbergje  [[motte]]); ook is een secundaire functie mogelijk. N.B.: werf wordt hier dus niet gebruikt in de zin van: terrein waarop bouw- en herstelwerkzaamheden verricht en de hiervoor benodigde werktuigen en materialen opgeslagen worden, of scheepswerf. De Zeeuwse werven, waarvan er naar schatting meer dan 200 zijn geweest, liggen voor het merendeel in de Oudlandpolders  [[bodem]]). Omstreeks 1900 waren er nog ruim honderd aanwezig. Inmiddels is het aantal geslonken tot 34 en enkele daarvan zijn nog nauwelijks als 'vluchtberg' te herkennen, zo zeer zijn zij in de loop der tijden afgegraven en afgevlakt. Vooral na de Tweede wereldoorlog zijn veel restanten van in het veld nog goed herkenbare bergjes bij allerlei cultuurtechnische werken zoals ruilverkavelingen verdwenen. In de oude overlopers dat zijn registers die om de zeven jaar werden aangelegd ten behoeve van de zogenaamde schot-, dijk- en wateringsgelden worden de Zeeuwse bergjes als werven aangeduid. De Latijnse versie van werf is Munitio en men spreekt in stukken uit de 12e eeuw niet alleen van Munitio, maar ook van een erbij gelegen Submunitio, hetgeen voorhof betekent. In werf en voorhof moeten respectievelijk gezien worden een versterkte hoogte (in het Frans 'motte', château à motte) met een aan de voet daarvan gelegen 'nederhof’ of 'voorhof'. Enige eeuwen later, in de 15e en 16e eeuw, was de functie van de bergjes kennelijk al niet meer duidelijk; de kroniekschrijvers uit die tijd spreken dan van vluchtbergen, als wijkplaats voor mens en dier bij overstromingen. Pas in de 20e eeuw is men op andere gedachten gekomen wat betreft de vroegere functie van de bergjes, zowel op grond van archeologisch als historisch onderzoek.
Regel 9: Regel 8:
P.L. [[Tack]] (1938) bracht als eerste de zienswijze naar voren dat de Zeeuwse werven te vergelijken zijn met de 'motten' in het buitenland, waarvan vaststaat dat zij een militaire functie hebben gehad (kasteelbergjes). Bij opgravingen in de Zeeuwse bergjes is gebleken dat een en ander hier toch wat gecompliceerder is. De bergjes zijn niet in één keer tot een hoogte van 5 tot circa 12 meter opgeworpen, maar bevatten meestal een oudere kern (kernheuvel) tot circa 3 meter hoogte, waarop overblijfselen van vrij intensieve bewoning (huisafval, mestlagen e.d.) zijn aangetroffen. Het is nu wel algemeen aanvaard dat de meeste kernheuvels een militaire taak althans in eerste instantie moet worden ontzegd. Het waren woonhoogten uit de periode van vóór de bedijkingen (10e-12e eeuw) en bedoeld om 'hoog en droog' te wonen (vgl. de nu nog in gebruik zijnde [[stelbergen]]). De uit de 12e/13e eeuw daterende hogere bergen (ophoging tot circa 12 m, al of niet met kernheuvel) zijn aangelegd in reeds bedijkt land. Aan deze moet in het algemeen wel een krijgskundig doel worden toegeschreven, zo als door Dekker 1971 op historische gronden overtuigend is aangetoond. De 'motte-kastelen' meestal niet meer dan een verdedigingstoren op een bergje met steile taluds en omringd door een gracht kenden in een bepaalde periode van de kasteelgeschiedenis een grote verspreiding, o.a. in Noord-Frankrijk, Engeland, Rijnland, Vlaanderen, Zuid-Holland, Friesland en noordwest-Duitsland. In Zeeland verschijnen zij, door factoren die waarschijnlijk met een moeilijker bewoonbaar zijn van het kustgebied samenhangen, betrekkelijk laat en moeten daar wel in verband gebracht worden met het ontstaan van de [[ambachtsheerlijkheden]].  
P.L. [[Tack]] (1938) bracht als eerste de zienswijze naar voren dat de Zeeuwse werven te vergelijken zijn met de 'motten' in het buitenland, waarvan vaststaat dat zij een militaire functie hebben gehad (kasteelbergjes). Bij opgravingen in de Zeeuwse bergjes is gebleken dat een en ander hier toch wat gecompliceerder is. De bergjes zijn niet in één keer tot een hoogte van 5 tot circa 12 meter opgeworpen, maar bevatten meestal een oudere kern (kernheuvel) tot circa 3 meter hoogte, waarop overblijfselen van vrij intensieve bewoning (huisafval, mestlagen e.d.) zijn aangetroffen. Het is nu wel algemeen aanvaard dat de meeste kernheuvels een militaire taak althans in eerste instantie moet worden ontzegd. Het waren woonhoogten uit de periode van vóór de bedijkingen (10e-12e eeuw) en bedoeld om 'hoog en droog' te wonen (vgl. de nu nog in gebruik zijnde [[stelbergen]]). De uit de 12e/13e eeuw daterende hogere bergen (ophoging tot circa 12 m, al of niet met kernheuvel) zijn aangelegd in reeds bedijkt land. Aan deze moet in het algemeen wel een krijgskundig doel worden toegeschreven, zo als door Dekker 1971 op historische gronden overtuigend is aangetoond. De 'motte-kastelen' meestal niet meer dan een verdedigingstoren op een bergje met steile taluds en omringd door een gracht kenden in een bepaalde periode van de kasteelgeschiedenis een grote verspreiding, o.a. in Noord-Frankrijk, Engeland, Rijnland, Vlaanderen, Zuid-Holland, Friesland en noordwest-Duitsland. In Zeeland verschijnen zij, door factoren die waarschijnlijk met een moeilijker bewoonbaar zijn van het kustgebied samenhangen, betrekkelijk laat en moeten daar wel in verband gebracht worden met het ontstaan van de [[ambachtsheerlijkheden]].  


[[Bestand:Werf2.jpg|thumb|left|300px| De Vliedberg in Krommenhoeke (Walcheren). Foto: W. van Gorsel, 11-4-2021. Bron: ZB/Beeldbank Zeeland, rec.nr. 187421]]
In bijna alle gevallen zullen de vroege ambachtsheren de oprichters en bezitters van de Zeeuwse werven zijn geweest, al kon in principe iedere grondheer een werf of een hofstede hebben zonder ambachtsheer te zijn. Waarschijnlijk bestaat er een direct verband tussen kernheuvel, terpje en (kasteel)berg. Onder anderen Braat (1964) veronderstelt dat de kasteelheuvels zijn opgeworpen op de plaats van de voorvaderlijke, al of niet versterkte hoeve. In de 13e eeuw verliezen de werven onder andere door wijziging van de krijgstechnieken hun functie als verdedigingswerk en wordt in een aantal gevallen een kasteel van 'moderner' type in de nabijheid gebouwd. Ook hier mag men een relatie tussen de bewoners van de nieuwe kastelen en die van de werven aannemen. Voorbeelden zijn: Slot Maelstede te Kapelle, Hof van de Heren van Baarland te Baarland (vgl. afbeelding in de Nieuwe Croniek van Smallegange), slot Ravenstein te Kloetinge, voormalig kasteel en nog aanwezige berg te Nisse, de verdwenen Bolle bij het slot Haamstede, het kasteelterrein te Baarsdorp en de berg van Troye bij het voormalig kasteel van de Heren van Borssele te Borssele. De staat van conservering van de 34 nog bestaande Zeeuwse bergjes is zeer verschillend. Van sommige heuvels is nauwelijks meer iets over, en omdat een aantal als bouwland in gebruik is, gaat de nivellering door afploegen en afspoeling steeds erger door. De meeste andere, veelal de hogere bergjes, zijn niet als akker in gebruik, maar zijn wel vrij ernstig beschadigd door allerlei af en ingravingen (bijvoorbeeld geschutsstellingen en bunkers uit de Tweede wereldoorlog). Een vluchtberg ten noordoosten van [[Gapinge]] is in 1979 gerestaureerd. Alle in Zeeland aanwezige vluchtbergen zijn wettelijk beschermde monumenten.
In bijna alle gevallen zullen de vroege ambachtsheren de oprichters en bezitters van de Zeeuwse werven zijn geweest, al kon in principe iedere grondheer een werf of een hofstede hebben zonder ambachtsheer te zijn. Waarschijnlijk bestaat er een direct verband tussen kernheuvel, terpje en (kasteel)berg. Onder anderen Braat (1964) veronderstelt dat de kasteelheuvels zijn opgeworpen op de plaats van de voorvaderlijke, al of niet versterkte hoeve. In de 13e eeuw verliezen de werven onder andere door wijziging van de krijgstechnieken hun functie als verdedigingswerk en wordt in een aantal gevallen een kasteel van 'moderner' type in de nabijheid gebouwd. Ook hier mag men een relatie tussen de bewoners van de nieuwe kastelen en die van de werven aannemen. Voorbeelden zijn: Slot Maelstede te Kapelle, Hof van de Heren van Baarland te Baarland (vgl. afbeelding in de Nieuwe Croniek van Smallegange), slot Ravenstein te Kloetinge, voormalig kasteel en nog aanwezige berg te Nisse, de verdwenen Bolle bij het slot Haamstede, het kasteelterrein te Baarsdorp en de berg van Troye bij het voormalig kasteel van de Heren van Borssele te Borssele. De staat van conservering van de 34 nog bestaande Zeeuwse bergjes is zeer verschillend. Van sommige heuvels is nauwelijks meer iets over, en omdat een aantal als bouwland in gebruik is, gaat de nivellering door afploegen en afspoeling steeds erger door. De meeste andere, veelal de hogere bergjes, zijn niet als akker in gebruik, maar zijn wel vrij ernstig beschadigd door allerlei af en ingravingen (bijvoorbeeld geschutsstellingen en bunkers uit de Tweede wereldoorlog). Een vluchtberg ten noordoosten van [[Gapinge]] is in 1979 gerestaureerd. Alle in Zeeland aanwezige vluchtbergen zijn wettelijk beschermde monumenten.



Huidige versie van 6 nov 2024 om 10:30

Werf (bergje, Hil, Motte, Vliedberg, Vluchtberg, Vluchtheuvel, Wal E.a.).
De Berg van Troye is een vliedberg gelegen aan de rand van het dorp Borssele, de berg is een restant van het voormaling mottekasteel het Slot Troje, dat het stamslot was van de Heren van Borssele. Foto: W. van Gorsel, 28-5-2020. Bron: ZB/Beeldbank Zeeland, rec.nr. 186997

Werf

Voor een bepaald doel opgeworpen hoogte, hetzij een verhoogde woonstede voor mens en vee (vgl. stelberg en stelle), hetzij een molenberg (in Vlaanderen: molenwal) of een kasteelbergje motte); ook is een secundaire functie mogelijk. N.B.: werf wordt hier dus niet gebruikt in de zin van: terrein waarop bouw- en herstelwerkzaamheden verricht en de hiervoor benodigde werktuigen en materialen opgeslagen worden, of scheepswerf. De Zeeuwse werven, waarvan er naar schatting meer dan 200 zijn geweest, liggen voor het merendeel in de Oudlandpolders bodem). Omstreeks 1900 waren er nog ruim honderd aanwezig. Inmiddels is het aantal geslonken tot 34 en enkele daarvan zijn nog nauwelijks als 'vluchtberg' te herkennen, zo zeer zijn zij in de loop der tijden afgegraven en afgevlakt. Vooral na de Tweede wereldoorlog zijn veel restanten van in het veld nog goed herkenbare bergjes bij allerlei cultuurtechnische werken zoals ruilverkavelingen verdwenen. In de oude overlopers dat zijn registers die om de zeven jaar werden aangelegd ten behoeve van de zogenaamde schot-, dijk- en wateringsgelden worden de Zeeuwse bergjes als werven aangeduid. De Latijnse versie van werf is Munitio en men spreekt in stukken uit de 12e eeuw niet alleen van Munitio, maar ook van een erbij gelegen Submunitio, hetgeen voorhof betekent. In werf en voorhof moeten respectievelijk gezien worden een versterkte hoogte (in het Frans 'motte', château à motte) met een aan de voet daarvan gelegen 'nederhof’ of 'voorhof'. Enige eeuwen later, in de 15e en 16e eeuw, was de functie van de bergjes kennelijk al niet meer duidelijk; de kroniekschrijvers uit die tijd spreken dan van vluchtbergen, als wijkplaats voor mens en dier bij overstromingen. Pas in de 20e eeuw is men op andere gedachten gekomen wat betreft de vroegere functie van de bergjes, zowel op grond van archeologisch als historisch onderzoek.

P.L. Tack (1938) bracht als eerste de zienswijze naar voren dat de Zeeuwse werven te vergelijken zijn met de 'motten' in het buitenland, waarvan vaststaat dat zij een militaire functie hebben gehad (kasteelbergjes). Bij opgravingen in de Zeeuwse bergjes is gebleken dat een en ander hier toch wat gecompliceerder is. De bergjes zijn niet in één keer tot een hoogte van 5 tot circa 12 meter opgeworpen, maar bevatten meestal een oudere kern (kernheuvel) tot circa 3 meter hoogte, waarop overblijfselen van vrij intensieve bewoning (huisafval, mestlagen e.d.) zijn aangetroffen. Het is nu wel algemeen aanvaard dat de meeste kernheuvels een militaire taak althans in eerste instantie moet worden ontzegd. Het waren woonhoogten uit de periode van vóór de bedijkingen (10e-12e eeuw) en bedoeld om 'hoog en droog' te wonen (vgl. de nu nog in gebruik zijnde stelbergen). De uit de 12e/13e eeuw daterende hogere bergen (ophoging tot circa 12 m, al of niet met kernheuvel) zijn aangelegd in reeds bedijkt land. Aan deze moet in het algemeen wel een krijgskundig doel worden toegeschreven, zo als door Dekker 1971 op historische gronden overtuigend is aangetoond. De 'motte-kastelen' meestal niet meer dan een verdedigingstoren op een bergje met steile taluds en omringd door een gracht kenden in een bepaalde periode van de kasteelgeschiedenis een grote verspreiding, o.a. in Noord-Frankrijk, Engeland, Rijnland, Vlaanderen, Zuid-Holland, Friesland en noordwest-Duitsland. In Zeeland verschijnen zij, door factoren die waarschijnlijk met een moeilijker bewoonbaar zijn van het kustgebied samenhangen, betrekkelijk laat en moeten daar wel in verband gebracht worden met het ontstaan van de ambachtsheerlijkheden.

De Vliedberg in Krommenhoeke (Walcheren). Foto: W. van Gorsel, 11-4-2021. Bron: ZB/Beeldbank Zeeland, rec.nr. 187421

In bijna alle gevallen zullen de vroege ambachtsheren de oprichters en bezitters van de Zeeuwse werven zijn geweest, al kon in principe iedere grondheer een werf of een hofstede hebben zonder ambachtsheer te zijn. Waarschijnlijk bestaat er een direct verband tussen kernheuvel, terpje en (kasteel)berg. Onder anderen Braat (1964) veronderstelt dat de kasteelheuvels zijn opgeworpen op de plaats van de voorvaderlijke, al of niet versterkte hoeve. In de 13e eeuw verliezen de werven onder andere door wijziging van de krijgstechnieken hun functie als verdedigingswerk en wordt in een aantal gevallen een kasteel van 'moderner' type in de nabijheid gebouwd. Ook hier mag men een relatie tussen de bewoners van de nieuwe kastelen en die van de werven aannemen. Voorbeelden zijn: Slot Maelstede te Kapelle, Hof van de Heren van Baarland te Baarland (vgl. afbeelding in de Nieuwe Croniek van Smallegange), slot Ravenstein te Kloetinge, voormalig kasteel en nog aanwezige berg te Nisse, de verdwenen Bolle bij het slot Haamstede, het kasteelterrein te Baarsdorp en de berg van Troye bij het voormalig kasteel van de Heren van Borssele te Borssele. De staat van conservering van de 34 nog bestaande Zeeuwse bergjes is zeer verschillend. Van sommige heuvels is nauwelijks meer iets over, en omdat een aantal als bouwland in gebruik is, gaat de nivellering door afploegen en afspoeling steeds erger door. De meeste andere, veelal de hogere bergjes, zijn niet als akker in gebruik, maar zijn wel vrij ernstig beschadigd door allerlei af en ingravingen (bijvoorbeeld geschutsstellingen en bunkers uit de Tweede wereldoorlog). Een vluchtberg ten noordoosten van Gapinge is in 1979 gerestaureerd. Alle in Zeeland aanwezige vluchtbergen zijn wettelijk beschermde monumenten.

Auteur

J.A. Trimpe Burger

Literatuur

  • W.C. Braat, De ontwikkeling van de kastelenbouw in Nederland in de vroege Middeleeuwen. Opus Musivum, Assen, 1964.
  • W.C. Braat, De berg van Troje.
  • C. Dekker, Zuid-Beveland.
  • T. Guiran, inventaris van bergjes met motte-achtige eigenschappen in Zeeland.
  • Intern rapport Projectgroep 'motte'-kasteel, Subfaculteit der Pré- en Protohistorie. Universiteit van Amsterdam, september 1978.
  • J.C, de Man, De vluchtbergen in Walcheren.
  • J.C. de Man, De vluchtbergen in Schouwen.
  • P.L. Tack, De Walcherse werven.
  • J.A. Trimpe Burger, Onderzoekingen in vluchtbergen.
  • Workingpaper, symposion ‘de vliedbergen in het kustgebied van Vlaanderen, Zeeland en Zuid-Holland', 1968-1969.