Zuidland
Zuidland |
---|
Tekst uit de Encyclopedie van Zeeland 1982-1984
Waar nu de Hammen, een tot 50 m diepe geul in de Oosterschelde, en de Roggeplaat liggen, bevond zich in de middeleeuwen Zuidland. Het was een van de 'zesde delen' van Schouwen (administratieve eenheden waarin dit Zeeuwse eiland verdeeld was). Op het eind van de 12e eeuw is rond Schouwen de eerste bekading tot stand gekomen wat een massale dorpsstichting mogelijk gemaakt heeft. Bij die eerste bedijking zijn ook enkele kreken afgedamd. Op die plaatsen ontstonden dorpen waarvan de namen eindigen op -damme. Het belangrijkste dorp in Zuidland was Zuidkerke, dat voor het eerst genoemd is in 1250. Veel dorpsnamen uit die tijd eindigen op -kerke. De meeste dorpen lagen vermoedelijk in het zuidelijk deel van Zuidland, want daar lagen de wat hogere kreekruggen met meer mogelijkheden voor akkerbouw. Het centrum van Schouwen lag er, bood minder mogelijkheden en tot in onze tijd is dat ook het leegste deel van Schouwen gebleven. Buiten de eerste, slechts 1 à 2 meter hoge, kade om Zuidland lag een groot voorland dat we tegen komen onder namen als: Waye Kinderschor en Hughelinszand. Naar het westen toe lagen de Zuidduinen die nog vrij lang het land erachter op natuurlijke wijze beschermden. Bij het verlorengaan van het Zuidland speelde vooral geulverplaatsing in de Oosterschelde een rol en dit veroorzaakte een geleidelijk prijsgeven van land. Afkalvend buitendijks land wees op toekomstig gevaar en zal geleid hebben tot dijkverhoging. Het gevaar bestond nu dat de dijk plotseling zou wegzakken door ondermijning en wegvloeien van onderliggend zand: dijkval. In deze situatie ging men dan een dijk achter de zeedijk aanleggen. Tussen deze dijken ontstond zo een inlaag. Binnendijks van de inlaagdijk werd klei ten behoeve van de dijken afgegraven. Dit afkarren van klei deed de waarde als cultuurgrond sterk verminderen; de zg. karrevelden waren alleen nog geschikt voor het houden van schapen of als hooiland. In de inlaag haalde men verzilt veen onder de kleilaag vandaan ten behoeve van de zoutwinning. Dit 'moeren' leidde veelal tot natte inlagen. Inlagen en karrevelden hebben te lijden van zoute kwel (door de dijk heen sijpelend water) dat ook een aparte flora ten gevolge heeft. De inlagen langs de Oosterschelde zijn zo te vergelijken met zoutmeren. Het aanleggen van een inlaagdijk verminder de de oppervlakte cultuurland van een dorp, soms kwam het dorp zelf in de inlaag te liggen. Daarbij het bezwijken van de zeedijk zo'n dorp verloren zou gaan, werd het afgebroken en werd het bouwmateriaal elders benut. Wanneer door dijkval inderdaad de zeedijk bezweek, gaf men de inlaag prijs. De inlaagdijk werd zeedijk en daarachter moest men weldra een nieuwe inlaagdijk aanleggen. Dijkresten die nog in de Oosterschelde uitstaken en een belangrijke functie hadden in het breken van de stroom kregen namen die eindigen op -nol of -bout. Op deze manier is tussen 1400 en 1600 vrijwel geheel Zuidland verdwenen. Als administratieve eenheid werd het in 1558 opgeheven. Resten ervan kwamen toen bij Haamstede (Koudekerke) en Kerkwerve (Rengerskerke). Dankzij waterstaatkundige maatregelen is het prijsgeven van land daarna beperkt gebleven. De vooroevers van de dijken werden bestort, zinkstukken moesten ondermijning tegengaan. De dijken zelf waren voor de verhogingen van 1976 al tot 7 m + N.A.P. opgehoogd. Belangrijk werd ook de steenbekleding met o.a. basalt. Maar zelfs in onze eeuw moest men in 1953 bij Schelphoek een belangrijk stuk land prijsgeven en werd ook een gedeelte van de Flaauwersinlaag buiten gedijkt. Tenslotte een overzicht van de verliezen in het zuiden van Schouwen. Voor 1500 zijn prijsgegeven: Jackenskerke (St.-Jacobskerke), Klaaskinderkerke (Clauskinderen) en een gedeelte van Simonskerke, waarvan de kerk in een inlaag kwam te liggen. Het ten westen van Zierikzee gelegen Weldamme verdween ook. Tussen 1500 en 1550 gingen verloren Brieskerke, Lookshaven, Serooshaven ('s-Heer Arendshaven), Simonskerke en Zuidkerke (er zijn aanwijzingen dat dit hoofddorp als Nieuw-Zuidkerke herbouwd is). Tussen 1550 en 1600 werden buitengedijkt: Borrendamme, Rodee en belangrijke gedeelten van Rengerskerke, Koudekerke (de in laagdijk legde men langs de kerk) en de polder Westland ten zuiden van Burgh. Tussen 1600 en 1700 gingen Rengerskerke en Koudekerke verloren, waarbij de toren van het laatste dorp (Plompetoren) gespaard bleef. In totaal verdwenen dus minstens 12 dorpen, waarvan 9 uit Zuidland. Borrendamme en Weldamme hoorden bij Poort Ambacht van Zierikzee en Klaaskinderkerke bij het zesde deel Burgh. De nu zwaar verdedigde zuidkust van Schouwen vertoont met zijn inlagen, karrevelden en hoekige dijkverloop duidelijk de sporen van het verleden. Als zodanig is het te beschouwen als een cultuurmonument.
AUTEUR
LITERATUUR
A.A. Beekman, Nederland als polderland. A.J.F. Fokker, Schouwen (1600-1900). Gottschalk, Stormvloeden I-III. Vlam, Historisch-morfologisch onderzoek.