Zuid-beveland, Verdronken Land Van
Zuid-beveland, Verdronken Land Van |
---|
Tekst uit de Encyclopedie van Zeeland 1982-1984
Over de geschiedenis van het Verdronken Land van Zuid-Beveland is weinig bekend. Dit komt vooral omdat dit gebied in 1530 geheel verloren is gegaan. Daarbij zijn ook de plaatselijke benamingen in het vergeetboek geraakt, waardoor het moeilijk is om de schaarse gegevens in de juiste context te plaatsen. Evenals de rest van Zuid-Beveland bestond het Verdronken Land in de 11e eeuw uit uitgestrekte schorrengebieden. Zij werden begrensd door de Schelde in het oosten en noorden, de Honte in het zuiden en een complex van kleinere geulen, waaronder de Vernoutsee en de Vokkenkene, in het westen. Dwars door dit gebied liep nog een grote stroom, de Hinkelinge. Na de grote stormvloed van 1134, waarbij de Hinkelinge belangrijk in omvang toenam, werden twee gebieden apart bedijkt: in het noorden het Land van Reimerswaal, in het zuiden het eiland Rilland. Het Land van Reimerswaal omvatte ook een uitgestrekt poelgebied, de Wilde Moeren, dat later veelvuldig werd gebruikt voor de moernering. Van de nederzettingen, die al voor de bedijking gesticht waren, werd Reimerswaal al spoedig de belangrijkste. Sedert het begin van de 14e eeuw zetelde hier ook de deken van Zuid-Beveland. Tussen de ingepolderde kerneilanden bleven nog schorrengebieden over, doorsneden door grote en kleine kreken. De bedijking hiervan is reeds in de 12e en 13e eeuw met voortvarendheid aangepakt. De cisterciënzerabdijen van Ter Doest en Ter Duinen, die belangrijke bezittingen in het gebied verwierven, hebben hierbij een grote rol gespeeld. De bedijkingen verliepen zo voorspoedig, dat nog in de 12e eeuw de gebieden tussen Yerseke en Lodijke konden worden ingepolderd, waardoor Zuid-Beveland beoosten en bewesten Yerseke werden verenigd. In de grafelijke rekeningen bleef dit onderscheid echter gehandhaafd. In de 13e eeuw werd ook de Hinkelinge afgesloten, waardoor ook het eiland Rilland een deel van Zuid-Beveland werd. Vooral naar het oosten en zuidoosten vonden nog talrijke bedijkingen plaats, zodat van de Schelde nog slechts een geul overbleef van enkele honderden meters breedte. Op de uiterste noordoostpunt, tegenover Bergen op Zoom op de huidige Molenplaat, werd het tolhuis van Yersekeroord gesticht. In de loop van de 13e eeuw werden met grote voortvarendheid parochies gesticht. Kouwerve, nog voor 1200 gesticht op het pas aangewonnen land, was waarschijnlijk de oudste. In het land beoosten Yerseke ontstonden verder Reimerswaal, Lodijke, Duvenee, Tolsende, Nieuwlande, Nieuwkerke, Schoudee, Evers waard, Hinkelenoord, Steelvliet, Kreke en Assemansbroek. Pas omstreeks 1460 werd de kapel op de Westhof bij Krabbendijke parochiekerk. In het gebied tussen Honte en Hinkelinge werden parochies gesticht te Rilland, Mare, Valkenisse, Waarde, Bath, Ouderdinge en Agger. Het was een poldergebied met kleine dorpen, waar vooral schapenteelt werd bedreven. In de poelgebieden vond op uitgebreide schaal moernering plaats. Het stadje Reimerswaal was een niet onbelangrijke markt- en havenplaats. Het belangrijkste kasteel stond in Lodijke, waar het geslacht Kervinck van Reimerswaal zetelde. Ook in Duvenee, Reimerswaal en Kreke stonden kastelen. Evenals in de rest van Zeeland hadden de bedijkte gronden de nodige moeite om de waterlozing en het dijkbeheer te regelen. De organisatie was aanvankelijk gebrekkig en ontoereikend. In 1419 stelde graaf Jan van Brabant voor het gebied een dijkgraafschap in en in 1438 werd door Philips van Bourgondië de Watering beoosten Yerseke gesticht. Na de Cosmas- en Damianusvloed van 1509 werd door Maximiliaan van Oostenrijk een nieuwe ordonnantie op de verdeling van de dijklasten bekrachtigd. Deze bestuurs hervormingen hebben niet mogen baten. Op St.-Felix quade saturdach, 5 november 1530, werd het hele gebied overstroomd door een zware stormvloed. Naar het schijnt heeft de heer van Lodijke, hij wiens kasteel één van de grootste stroomgaten ontstond, hierbij een kwalijke rol gespeeld omdat hij niet tijdig maatregelen wilde nemen; het Lodijkse Gat getuigt nog van zijn nalatigheid. Alleen Reimerswaal met achterliggend gebied bleef gespaard en kon zijn bestaan als armelijk vissersplaatsje op een apart eilandje tot 1632 rekken. Waarde kon na korte tijd worden beverst, maar alle andere dorpen moesten voorgoed worden verlaten, ondanks ettelijke pogingen tot herdijking. Pas in de loop van de 17e-20ste eeuw konden belangrijke stukken rond Krabbendijke en Rilland op de zee worden heroverd; het noorden bleef verdronken land. De kerken en torens bleven nog lang in het overstroomde gebied zichtbaar. Jan van Goyen maakte nog ± 1640 een schilderij van de Bathse toren, die als een baken voor de scheepvaart diende. Waarschijnlijk berusten de 18e eeuwse tekeningen van de verdwenen dorpen, die in de Zelandia Illustrata worden bewaard, niet zuiver op fantasie, maar gaan ze terug op oudere verloren gegane afbeeldingen. Van verscheidene nederzettingen, o.a. Reimerswaal en Nieuwlande, konden de resten archeologisch worden onderzocht.
LITERATUUR
Wilderom, Tussen afsluitdammen III. C. Dekker, Zuid-Beveland. J.P. van den Broecke, Middeleeuwse kastelen. P.J. Aarssen, Rilland, Bath en Maire in de loop der eeuwen. L.J. Abelmann, Prenten vertellen van Noord- en Zuid-Beveland.