Woonhuis

Uit encyclopedie van zeeland
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Woonhuis
Middeleeuwse houten gevel aan Achter het Hofplein. Foto: archief PZC, 1970. Bron: ZB/Beeldbank Zeeland, rec.nr. 164982

Houten huizen

Vele woonhuizen moeten in de middeleeuwen van hout opgetrokken zijn geweest. Het dak was gedekt met stro. De grote stadsbranden hadden tot gevolg, dat er tussen de huizen stenen muren werden opgetrokken. Hoofdconstructie en voorgevel bleven soms nog hout. Voorbeelden: Middelburg, Dam hoek Spuistraat (16e-eeuwse zijgevel) en Huis Sint Pieter (gevel achter Wagenaarstraat 1). Bij deze huizen werd de draagconstructie gevormd door een houtskelet van stijlen en balken, met schoren (korbelen) om de stijfheid aan het geheel te geven. Bij een aantal laatmiddeleeuwse huizen in Middelburg, Goes, Zierikzee en Hulst is het houtskelet nog aanwezig, soms alleen van de bovenverdieping. Het middeleeuwse en 17e-eeuwse woonhuis kende steeds een voorhuis (werk- en verkeersruimte zonder stookplaats) met daar achter een woonvertrek. Boven: slaap- en opslagruimten. Bij het houten huis werd het gevelgedeelte van het woonhuis grotendeels gevormd door glaspanelen en openingen, die met deuren en luiken gesloten konden worden. Bij de stenen opvolgers van dit huistype blijft de houten onderpui meestal gehandhaafd, zelfs bij de 18e-eeuwse gevelwijzigingen.

Stenen huizen

De grootste huizen zijn steeds geheel van steen geweest. Daar vertoont de gevelindeling geen verwantschap met het houten huis. Het oudste huis van Zeeland, het vermoedelijk ca. 1400 gebouwde zg. Tempelierenhuis in de Meelstraat te Zierikzee, heeft een dergelijke stenen gevel.

Hofjes

Cornelia Quack hofje (zeemanserve). Foto: M. Meijer-Van der Linde, 2012. Bron: 142350

Tot de woonhuizen kunnen ook de weinige hofjes in Zeeland gerekend worden, meestal eenvoudige eenkamerwoningen (Zierikzee, St.-Anthonieshofje ca. 1550; Vlissingen, Zeemanserve, 1643; Noordgouwe, de Pottere huisjes, 1651).

Indeling

Voorhuis en achterhuis zijn bij de meeste Zeeuwse woonhuizen gescheiden door een stenen muur. Het vloerniveau van het achterhuis komt vaak niet overeen met dat van het voorhuis. Meestal zijn er in de ruimten op de verdieping ook stookplaatsen, waarvan de vuurplaat soms rust op een fraai gemetselde uitknaging die in de ruimte eronder zichtbaar is. Niet altijd is er een verdieping, bijv. bij de kleine huizen in het Zierikzeese weverskwartier. Soms is er ruimte voor een open gang langs het huis, zodat er ruimte is voor lichttoetreding in een tussenkamer (Veere, Kade 59). Veel huizen zijn voorzien van een pakkelder, overdekt met een gemetseld gewelf. Typisch Zeeuws kan de gang binnenshuis worden genoemd, welke het voorhuis en de smalle achterkeuken verbindt. De houten spiltrap heeft dan vaak een bordes boven de gang (Middelburg, Londense kaai 11). Meestal staan de huizen met de korte zijde aan de straat maar op plaatsen waar meer ruimte beschikbaar was of de verkaveling daartoe aanleiding gaf, staan huizen met de lange zijde aan de straat (o.a. Middelburg: Nieuwstraat, Spanjaardstraat en Singelstraat). Ook dan bestaat de deling in twee ruimten, waarbij één de functie van onverwarmd voorhuis heeft. Ook de houten onderpui is bij dit deel vaak aanwezig, terwijl het woonvertrek in baksteen gevatte raamkozijnen heeft (Middelburg, Spanjaardstraat 56; Vlissingen, Hellebardierstraat 4). Bij deze huizen is er soms een open gang onder het huis door naar het achterterrein (Middelburg, Nieuwstraat). Grote huizen van aanzienlijke eigenaars staan soms ook met de lange zijde aan de straat. Er is dan meestal een gang of halvormige ruimte, die de voordeur met de trap naar de verdieping verbindt en toegang geeft tot de vertrekken aan weerszijden van de ingang. De trap is soms in een apart torenlichaam opgenomen achter het huis. Later is er een rijk versierd trappehuis aan de linker- of rechterzijde van de hal (18e eeuw).

Gevels

Trapgevel in Burgh-Haamstede. Foto: PZC, 1962. Bron: ZB/Beeldbank Zeeland, rec.nr. 131442

De meeste huizen, welke vóór 1700 werden gebouwd, kregen aan de voorzijde een trapgevel, die werd in de 18e eeuw vaak gemoderniseerd tot een gevel met een rechte kroonlijst, zoals ook de nieuwe huizen in die tijd kregen. Vaak verschuilen zich achter een lijstgevel van vijf ramen breed twee oudere huizen, doorgaans inwendig nog herkenbaar aan kelders, tussenmuren en aparte daken.

Vensters

Tot ca. 1700 zijn de vensters zg. kruiskozijnen, gevormd door zwaar randhout, met een verticale stijl en een horizontaal kalf in vier vakken verdeeld. De beide onderste konden met een luik worden afgesloten, in de bovenste was glas aangebracht, tot ca. 1660 in lood gevat, daarna tussen houten glasroeden. Bij belangrijke gebouwen en rijke natuurstenen woonhuisgevels waren de kruiskozijnen van natuursteen. In de 18e eeuw werd het schuifraam, door roeden in eengroot aantal kleine ruiten verdeeld, toegepast. In de 18e eeuw kwam bovendien het Franse venster, met naar binnen draaiende vleugels, naar voren (Middelburg, Gerechtshof). Het werd in de 19e eeuw omgezet in schuifraam met zware middenroede, zg. Empirevenster. Het bepaalt nog het karakter van Middelburg en andere Zeeuwse steden. Daarnaast was het schuifraam met negen ruiten voor eenvoudige bouwwerken in gebruik.

Balklagen

Tot het midden van de 17e eeuw werden plafonds gevormd door balken van muur tot muur, 2 tot 3 m uit elkaar, waarop dunne ribben, die de vloer dragen. Deze zg. moer- en kinderbalken gaan ca. 1650 over in een enkelvoudige balklaag, waaronder sedert de 18e eeuw doorgaans stucplafonds werden aangebracht. In vele Zeeuwse stadshuizen uit de 16e en 17e eeuw is in de balklaag van het voorhuis een luik voor het naar boven brengen van goederen, die op zolder werden opgeslagen. Bij dit luik zijn de kinderbalkjes doorgezaagd en tegen de luikdelen gespijkerd. In dichte stand is het daardoor nauwelijks waarneembaar.

Auteur

H. Janse, Jilleba

Literatuur

  • Meischke, Nederlandse woonhuis.
  • H. Janse, Constructie, ondersteuning en versiering.
  • H. Janse, Vensters.
  • H.M, van den Berg, Architectonisch werk van Van Baurscheit