Willem Teellinck/EvZ1982-1984
(Zierikzee 4 jan. 1579 - Middelburg apr. 1629). Theoloog. Meer dan iemand anders heeft Teellinck invloed gehad op het kerkelijk leven zowel van Zeeland als van geheel Nederland. Dit geldt met name voor de nadere reformatie, waarbij bindingen met het latere piëtisme zijn aan te wijzen. Willem Teellinck was de jongste zoon van Joost Teellinck en Johanna de Jonge, beiden uit een familie, waarvan enkele leden in Zierikzee en in de provincie hoge ambten bekleedden. Het gezin was zeer Oranjegezind en diep religieus in calvinistische zin. Willem studeerde rechten te Leiden, Edinburgh en Poitiers, waar hij in 1603 promoveerde. Na zijn terugkeer in Engeland verkeerde hij in de kring der puriteinen, die, evenals Dodd en Arthur Hilderson, zich niet in de Engelse staatskerk thuisvoelden. De invloed der puriteinen blijkt o.a. uit het na zijn dood verschenen geschrift 'Ordere van mr. W. Teellinck geconcipieert, om bij hem selven alleen, in syn Huysgezin en bij andere te betrachten enz.'. Martha Grijns, zijn echtgenote sinds 1604, stamde uit dezelfde kring als Teellinck. Willem ging theologie studeren te Leiden. In oktober - na een zeer korte studie - werd hij beroepen te Haamstede-Burgh, vanwaar hij op 10 augustus 1613 te Middelburg beroepen werd. Op grond van zijn klacht over het ruwe leven op het platteland achtte de classis ingrijpen door de Heren Staten noodzakelijk. In zijn in 1608 gedrukte Philopatris ofte Christeliek bericht, hoe men de saecken des Lands, ende der Kerken, ende na-volghens oock der particulierer huysghesinnen ende personen soude moghen gheluckelich uytvoeren', wijst hij in de vorm van een tweegesprek de Overheid op wat z.i. haar taak is: werkelijke kerstening van het volksleven. Op de provinciale synode van 21 februari 1581 te Vlissingen was reeds hetzelfde onderwerp ter sprake gekomen. De door Teellinck ontketende beweging noemde Jacobus Koelman later de nadere reformatie. Teellinck herhaalde zijn opvattingen in Zions Basuyne (1621) en in Nootwendigh Vertoogh (1626). Hij deed daarbij een beroep op art. 36 van de Nederlandse geloofsbelijdenis en koos de zijde van de contra-remonstranten. Zijn traditioneel calvinisme blijkt uit Den Christelijke Leytsman (1618) en Den Volstandigen Christen (162(1). In 1612 werd Teellinck met Faukelius door de Staten naar de Staten-Generaal gezonden om aan te dringen op een nationale synode. Teellinck, die in de eerste plaats dienaar van de kerk en geen partijman was, gaf in 1616 zijn Eubulus uit, getuigend van een milde pastorale gezindheid. Verscheidene van zijn vele geschriften zijn na zijn dood door zijn zoons uitgegeven. In al zijn werken wijst Teellinck op de noodzaak uiting te geven aan het christelijk geloof in de praktijk van het dagelijks leven. In De Rusttijd (1621) behandelde hij de viering van de rustdag. Naar aanleiding van dit boek, waarvoor de Staten hem f 100,- betaalden, ontbrandde de sabbatstrijd. Tegen het verwijt dat hij het Jodendom wenst, verdedigt hij zich in Nootwendigh Vertoogh. Niet ver van zijn opvatting staat Jacob Burs Burs, Gillis), predikant te Tholen, in zijn werkje Threnos. Vóór alles legt Teellinck de nadruk op het beleven van het christendom in het huisgezin. Tegen de eigen kerk uitte hij zijn grieven, óók na de Dordtse synode (1618). Na de verovering van de Zilvervloot wees hij op de gevaren van de rijkdom. Hij was de eerste theoloog, die attendeerde op de plicht van de zending. Zijn geschrift Soliloquium ofte Betrachtingen eens zondaars, die hij gehad heeft in den angst sijner wedergeboorte en Het Nieuw Jerusalem, vallen buiten het kader van zijn andere werken. Op grond van deze twee werken wordt Teellinck wel onder de mystici gerekend. Wel kende het gereformeerd protestantisme vanaf het begin de verborgen omgang met God, maar zijn Soliloquium beschouwen als een puur mystiek geschrift lijkt onjuist. De bij de Dordtse synode opgestelde leer der voorbeschikking stelde de gemeenteleden voor problemen, die Teellinck in zijn werk in gebedsvorm behandelde, liet eveneens na zijn dood uitgegeven werk Het Nieuw Jerusalem behandelt in de vorm van een gesprek tussen Jezus en Maria van Bethanië de pastorale vragen, die Teellinck in zijn gemeente aantrof. In dit werk speelt mystiek een grotere rol dan in Soliloquium. In beide geschriften bespeurt men de invloed van de Navolging van Christus van Thomas Kempis. De nadere reformatie vertoont overigens wel meer overeenkomsten met de moderne devotie. Teellinck's gezag was zeer groot; Voetius beval zijn werken aan en G. Udemans, J. van Houten e.a. hebben zijn invloed ondergaan. Meertens' bewering dat Teellinck in Zeeland voor een geestelijke opwekking heeft gezorgd is dan ook volkomen juist. De zonen van Teellinck, Maximiliaan, Theodorus en Johannes werden ook predikant en volgden de opvattingen van hun vader na.