Watering
Watering |
---|
Tekst uit de Encyclopedie van Zeeland 1982-1984
Behalve voor 'watergang' werd dit woord, met name in Vlaanderen en Zeeland, gebezigd voor een waterschap ter regeling van de beheersing van in het bijzonder de afwatering binnen een omschreven territoir en ook voor dit afwateringsdistrict zelf. Het instituut 'watering' als interlokale samenwerkingsvorm om overtollig opperwater doeltreffend te lozen, zien wij werkzaam in de noordwest Vlaamse kuststreek in het 3e kwart der 13e eeuw. Door de groei der bevolking was daar de behoefte ontstaan tot beheersing van de ontwatering in het alluviaal kustgebied, zeker toen de techniek de bouw van zeesluizen mogelijk had gemaakt. In 1279 blijkt het gebied tussen de stad Brugge en de huidige grens van Zeeland te zijn verdeeld in twee districten met elk een zelfbesturende waterschapsorganisatie. Zowel district als organisatie heetten er 'watering'. Net als in Kust-Vlaanderen werd in Zeeland de waterlozing, waar deze nadijkbouw niet meer langs natuurlijke weg kon geschieden, aanvankelijk nog geregeld in het traditionele locale kader van ambacht en parochie. Naarmate ambachten en parochies verder werden gesplitst, groeide de noodzaak tot interlocale samenwerking der belanghebbenden om overtollig opperwater te lozen. Ouder dan het jaar 1200 zou volgens Dekker de 'Noordwatering' op Walcheren zijn, in de late middeleeuwen een achter zeeduinen gelegen district van niet minder dan 12 parochies, dat in 1273 nog werd aangeduid als de 'Watering der Vijf Ambachten', een herinnering uit de tijd waar in dit hele district nog verdeeld was in slechts vijf ambachten of parochies: Domburg, Westkapelle, Oostkapelle, Grijpskerke en vermoedelijk Meliskerke. Jonger waren de vier overige Walcherse wateringen (West, Zuid, Oost, als ook de watering van Heyensluus). Buiten wateringsverband bleven Oud-Vlissingen en West-Souburg, een bewijs van de basis van vrijwilligheid. Die men ook aantrof in Zuid-Beveland met zijn twee grote wateringen: bewesten en beoosten Yerseke, Yerseke, Wemeldinge, Kattendijk, Goes, 's-Heer Hendrikskinderen, Wissekerke en Nisse regelden hun afwatering individueel. Noord-Beveland bestond uit twee wateringen, die bewesten en beoosten de Wijtvliet. Bij de installatie van het landsheerlijk instituut van de dijkgraaf in Zeeland maakte de graaf van Holland gebruik van de geografische kaders der vrijwillige wateringen. Op Walcheren bijvoorbeeld viel het dijkgraafschap der Vijf Ambachten samen met de gelijknamige watering. Daar was overigens voor deze functionaris -die hier meer achter duinen dan achter dijken functioneerde- de naam ‘watergraaf' weggelegd, een benaming die ook in Vlaanderen voorkwam.
AUTEUR
A.C.F. Koch
LITERATUUR
A.A. Beekman, Dijk- en waterstaatsrecht, 1755 vv. Gallé, Beveiligd bestaan. C. Dekker, Zuid-Beveland. Astaes, Het wegennet.