Volksverhalen/EvZ1982-1984
Zeeland is het land van de wind en de zee: met vloed worden de kinderen geboren en oude zieke mensen sterven als het eb is. Zeewezens als meerminnen en –mannen, nemen een belangrijke plaats in de sagenschat in. Het vergaan van een stad of een dorp of het verzanden van een haven werd door hen voorspeld, meestal nadat men hun onrecht had aangedaan: het kind van een meermin wordt gedood (Namen) of: vissers vangen een meermin in hun netten en willen haar niet aan de zee teruggeven (Westenschouwen). Nadat de haven van Westenschouwen was verzand, verlieten de mensen het vissersdorp. Alleen de toren bleef overeind staan en nadat die in 1846 was afgebroken, verplaatste de sage zich naar de 'plompe toren' van het verdronken dorp Koudekerke. Ook de ondergang van het verdwenen dorp Bath en van de stad Reimerswaal werd door een meermin voorspeld. Bath verging door een dijkdoorbraak in 1539 en de langzaam afbrokkelende toren bleef nog tientallen jaren boven water uitsteken als een haken in zee. Het geloof in de watergeest Osschaart leeft nog voort in Zeeuws-Vlaanderen, het gebied met zijn talrijke kreken, welen, poelen en plassen. Vroeger wierpen de vissers de eerste vis die zij vingen terug in het water voor Osschaart. Deden zij dat niet, dan nam Osschaart vroeg of laat wraak. De kabouters of aardmannetjes die in andere streken hun woonplaats hebben in heuvels, vond men in Zeeland in de vliedbergen (vluchtheuvels voor het wassende water). In Zuid-Beveland heetten zij 'outermannetjes', in West-Vlaanderen 'rooie rokjes. Het waren kleine kereltjes met grote hoofden en lange baarden, die de mensen in de nachtelijke uren, door niemand gezien, op het land hielpen. Eens gaven zij iemand uit Heinkenszand, die met hen in het rond danste, een beker, die lang in de familie bewaard zou zijn gebleven. Specifiek Zeeuws is een gelijkluidend verhaal over vrolijk dansende en drinkende elven, die ook hun beker achterlieten (Kapelle). Deze Zeeuwse elven herinneren aan de dansende en zingende lichtgevleugelde 'fairies' uit Keltische streken. De middeleeuwse christelijke dichters beschreven de elven als boosaardige wezens, alfsgedrochten, die de mensen totaal van streek brachten. Die opvatting vindt men terug in Zeeuws-Vlaanderen. waar men 'van de alf verleed' wordt, wat wil zeggen dat men gedwongen wordt te dwalen tot aan de dageraad. Als in voor- en najaar in donkere nachten met veel gedruis de trekvogels in de lucht voorbij suizen, denkt men dat de hellewagen de geesten der gestorvenen, die slecht geleefd hebben, naar de hel voert; in Westdorpe spreekt men van de vurige wagen en in Axel van de ijzeren wagen. In de Groenstraat te Zaamslag zou eens een tempeliersburcht gestaan hebben en nòg kan men er de geesten der tempeliers ontmoeten, die als straf voor hun begane misdaden moeten rondspoken. Een hoogst merkwaardige sage die waarschijnlijk alleen in Zeeland bekend is, is die van het bouwoffer in zijn oudste betekenis, het offeren van een mens. Dat zou in Vlissingen in de Slijkstraat zijn gebeurd, waar een metselaar door zijn kameraden levend werd ingemetseld. Gebeurtenissen in oorlogstijd blijven lang in het geheugen der mensen bewaard. Het fort de Griete bij Zaamslag vloog in de Franse tijd na een welgemikt schot van een Engels oorlogsschip in de lucht en nog hoort men 's nachts het kermen der gewonden. Vreemde spookverschijnselen kon men voor al tegen de morgen ontmoeten als de nevel over de velden hing. Witte, zwevende dames zag men bij de Valput in Zaamslag en op Noord-Beveland kon men ook zulke 'witte Wuven' tegenkomen. Spookhuizenin Zeeuws-Vlaanderen spreekt men van spookkotten trof men in heel Zeeland aan. In zo'n spookhuis gebeurden zeer veel vreemde dingen: het was of er op zolder met zakken aardappelen werd gegooid, men hoorde stappen op de trap en kloppen op de deur, om maar enkele verschijnselen te noemen. Ging men kijken dan was er echter niets of niemand te zien. Sommige mensen die het tweede gezicht hebben, zien of horen iets dat later werkelijk gebeurt. In Hoek zag een vrouw wel dertig à veertig rouwkoetsen en daarna was er een grote sterfte in de streek. Mensen die met de helm zijn geboren hebben soms 'vergezichten'. De helm is een vlies dat bij de geboorte het hoofd van sommige kinderen omgeeft. Men moet heel voorzichtig met die helm omgaan zegt men in Zeeuws-Vlaanderen. Probeert men dit vlies met water weg te wassen, dan zal het kind later verdrinken en tracht men het vlies door warmte af te weken, dan zal het kind eens in het vuur omkomen. 'Den ouwen Arjaan' in Zaamslag zag dingen vooruit die gebeuren zouden en hij leed onder die voorkennis. Op vele plaatsen op Zuid-Beveland woonden mensen die voorgezichten hadden, omdat ze met de helm geboren waren. Tot in deze eeuw werd er veel gesproken over het poeder van Sinte Patie (poeder van sympathie) dat met grote geheimzinnigheid en met veel moeite en geduld werd bereid, in Noord-Brabant en in de Antwerpse Kempen door de pintjesmeesters en in Zeeland door sommige tovenaars en door enkele apothekers in Middelburg. De uitvinder van dit poeder van sympathie was Kenelm Digby (1603-1665), die er in 1658 een boek over schreef dat drie jaar later in het Nederlands werd vertaald. Dit wondermiddel berustte op de sympathie van het lichaam van de zieke en zijn bloed en etter dat met het beroemde poeder werd vermengd en op lichaamstemperatuur bij de tovenaar moest worden gehouden. Ging het vlammetje onder dit mengsel uit of werd dit mengsel te zeer verhit, dan gebeurden er ongelukken. P.J. Meertens weet nog van een ander gebruik dat van het poeder van Sinte Patie werd gemaakt: wanneer een moord was gepleegd kon men de dader dwingen om zich te melden als men slechts het mes, waarmee het slachtoffer gestoken was, kon bemachtigen. Strooide men er het beroemde poeder op, dan kreeg de moordenaar zulke hevige pijnen dat hij wel gedwongen was om zich te melden. Dit geloof heerste omstreeks het midden van de vorige eeuw nog vrijwel algemeen op Walcheren. Men gelooft ook dat er onsterfelijke mensen zijn die rond moeten zwerven op aarde, zoals de Wandelende Jood. Op zee kent men ook zo'n man die de eeuwigheid moet trotseren, de Vliegende Hollander. Of is hij eigenlijk een Vliegende Zeeuw, die in de tijd der zeilschepen de zeeën onveilig maakte? Er bestond in Terneuzen een oud huis in de Noordstraat, waar eens de kapitein van het spookschip, Van der Decken geheten, zou zijn geboren. Merkwaardig is, dat kapitein Marryat in zijn boek 'The Phantom Ship', dat in 1837 verscheen, zowel Terneuzen als Van der Decken noemt. Personen, die toveren kunnen, maken deel uit van de dorpsgemeenschap, zoals de heksen, waarover in heel Zeeland verhalen in omloop zijn. Heksen vergaderen op afgelegen plaatsen, waar ze meestal in de gedaante van katten bijeenkomen en, poot aan poot, in een kring ronddansen. Waar zo'n kattendans plaats vindt, groeit het gras weliger zoals in de heksen- of toveressenwei buiten Vrouwenpolder. Zover wij weten zijn er in Zeeland heksenprocessen gevoerd, in 1541 tegen een vrouw uit Westkappel en in 1565 tegen twee vrouwen uit Veere, die alledrie verbrand werden. De tijden veranderden en de rechters werden milder in hun oordeel. In Zierikzee werd in 1601 een vrouw die 'berucht was van haar met tooverie te geneeren', voor 14 jaar uit de stad en uit Zeeland Beoosten Schelde gebannen en het jaar daarop werd, eveneens in Zierikzee, een vrouw 'berucht van tooverie' voor zeven jaar gebannen, maar toen ze toch binnen die tijd terug kwam, kreeg ze levenslang. De maar of nachtmerrie is een vrouw, die 's nachts de stallen binnendringt en de dieren berijdt, meent men in Zeeuws-Vlaanderen. Ook de mensen worden in de nachtelijke uren bereden, waarbij de mare loodzwaar op hen drukt. Tegen de nachtmerrie bestaat een algemeen bekend middel: de klompen worden met de hakken tegen het bed gezet, dan kan 'zij' er niet inkomen. De nachtmerrie verschijnt ook in de gedaante van een paard en de mens wordt dan gedwongen om de hele nacht met haar rond te rijden, zodat hij 's morgens doodmoe is. Een enkele maal gelukt het iemand, die meer macht bezit, het paard te bedwingen en ermee naar de hoefsmid te rijden om haar te laten beslaan. De volgende morgen bemerkt hij dan dat zijn vrouw hoefijzers aan handen en voeten heeft (Zeeuws Vlaanderen). De weerwolf (man-wolf) is een man die zijn ziel aan de duivel verkocht heeft en daarom na donker in wolvenhuid of wolvenvel rond moet dolen om kwaad te verrichten. De wolven zijn reeds lang uit onze streken verdwenen en daarom ziet men de weerwolf in de gedaante van een grote hond, eens zelfs als een veulen met een zware ketting om de hak (St.-Jansteen). Bij nacht en ontij springt hij iemand op de rug en laat zich een tijdlang dragen. De duivel, in Zeeland ook wel Joosjepik of Oosjepik genoemd, heeft nog altijd veel macht en er zijn heel gelovige mensen die alle vreemde voorvallen aan hem toeschrijven. Het is gevaarlijk om steeds in de spiegel te kijken, want dan kan het geschieden dat men de duivel dreigend naast zich in de spiegel ziet (Zuid-Beveland). Nog gevaarlijker is het voor meisjes die verzot op dansen zijn, want dan komt het voor dat een knappe jongeman haar ten dans vraagt. Zonder het te weten danst zij dan met de duivel, tot zij opeens tot haar ontsteltenis ziet dat haar danspartner paardepoten heeft. Op hetzelfde ogenblik verdwijnt de duivel dwars door de dansvloer en van hem blijft niets dan zwavelstank (Goes). Soms worden ongehoorzame kinderen met Joosjepik bedreigd: als ze te dicht aan de waterkant spelen, kan hij tevoorschijn komen en ze erin trekken. In Zeeuws-Vlaanderen leven nog legenden, die men ook als natuurverklarende sprookjes betitelen kan en er zijn enkele putjes in Zuid-Beveland, waar men naartoe gaat om dat het water bijzonder goed wordt geacht voor de ogen (Mariaputje te Baarsdorp) of tegen de ziekten der dieren (Heinkenszand). Sint Willibrord, aan wie het Willibrordusputje te Zoutelande herinnert, zou vanuit Engeland niet zijn medemissionarissen in Westkapelle aan land zijn gegaan, waar hij een kapel bouwde, die allang door de zee is verzwolgen. Indertijd telde Zeeland enkele zeer vermaarde Mariabeelden, zoals O.L.Vrouwe met de inktpot te Aardenburg, waarheen achtereenvolgens drie Engelse koningen ter bedevaart gingen, evenals Philips de Schone en Karel de Stoute. In de tachtigjarige oorlog werd dit beeld naar Brugge gebracht, waar het in 1792 door de Sansculotten werd verbrijzeld; men kan er nog een zeer gelijkende kopie zien. Een schilderij van O.L. Vrouwe versierde de kerk in Vrouwenpolder. Daarheen pelgrimeerden keizer Sigismund en graaf Willem VI en later Philips de Goede. Het schilderij verdween in de tachtigjarige oorlog, maar werd zeer toevallig in Brugge teruggevonden en in 1931 naar Walcheren teruggebracht. (Zie kleurenplaat VIII t.o. p. 129 in dl 1). Men verhaalt ook veel van verborgen schatten en zal dat blijven doen, dankzij de belangrijke muntvondsten in recente tijden op Walcheren. Voor een vijandelijke inval moesten de nonnen van het klooster bij Sint Lievensmonster in Zierikzee door een onderaardse gang vluchten met medeneming van twaalf manshoge zilveren apostelbeelden. Ergens is toen de gang gedeeltelijk ingestort en zowel de zusters als de apostelbeelden raakten bedolven. Steeds heeft men tevergeefs naar die schat gezocht. Ook bij Veere in de dijk en in Hulst moeten nog twaalf zilveren apostelbeelden liggen en tussen Yerseke en Kapelle in een met riet begroeide weel zouden nog ergens gouden apostelbeelden liggen. Op Zuid-Beveland moet ook ergens een grote rietput liggen, waarin vluchtelingen tijdens de oorlog met Spanje hun kostbaarheden verborgen hebben. Aan iedere sage ligt een werkelijke gebeurtenis ten grondslag en daarom moet men er geloof aan hechten en dat doen zowel de vertellers als de toehoorders, maar het sprookje is pure fantasie. Vandaar misschien dat in Zeeland, dat zo vaak te kampen had met de realiteit van dijkbreuken en overstromin gen, zo weinig sprookjes zijn overgeleverd en het aantal grappige vertelsels zo gering is, in tegenstelling tot andere gewesten waar men zich voor het water veilig kon voelen.