Volkskunde/EvZ1982-1984

Uit encyclopedie van zeeland
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Betreft in engere zin de volksgebruiken en in ruimere zin alles wat een eigen cachet draagt of droeg. De benaming volkskunde is in 1882 in Nederland voor het eerst gebruikt. In Engeland werd het begrip volkskunde onder de naam folklore in 1846 geïntroduceerd. In Nederland gebruikt men het laatstgenoemde woord niet meer voor een serieuze beoefening van de volkskunde, maar meer in de zin van een soort vrijetijdsbesteding. Ook in Zeeland kan men duidelijk de volkskunde in engere en in ruimere zin onderscheiden. In engere zin omvat het de volksgebruiken die in de provincie of in delen daarvan voorkomen zoals ringrijden, gaaischieten, strarijden, hollen enz. Ook de jaarfeesten en -gebruiken behoren daartoe. In ruimer verband rekent men alles met een eigen signatuur erbij zoals het lied, het kinderspel, de klederdracht, het volksgeloof (bijgeloof), de rouwgebruiken enz. 'Eigenlijk' heeft het gebied van de volkskunde nauwelijks grenzen, want ook de volksletterkunde, het volkskarakter, de volkskunst (o.a. het prenten knippen en de volkstechniek (het ambachtelijk kunnen) horen daarbij). Tevens kan men de bereiding van spijs en drank tot dit gebied rekenen. Een goed voorbeeld van dit laatste is het boek van M.A. Aalbregtse: 'Kezandse Kost'. In Zeeland is men pas in de vorige eeuw aandacht aan het volksleven gaan besteden, want een werk als de Walcherse Arkadia (1715-1718), waarin men dit zou verwachten, geeft weinig aandacht aan dit onderwerp. Dit geldt ook nog voor een werk als 'De godsdienstleer der aloude Zeelanders, uit oude gedenkstukken, volksoverleveringen en berigten opgemaakt' (1845), van Ab Utrecht Dresselhuis. Eerst met de enquête van dr. J.C. de Man over de 'vooroordeelen en bijgeloovigheden (die) thans in Walcheren nog een schuilplaats vinden' van 1860 komt men op het terrein van de volkskunde in huidige zin (zie P.J. Meertens, Een Zeeuwse volkskundige enquête). Het is vooral Frederik Nagtglas geweest die van eminent belang was voor de geschiedenis van het volksleven in Zeeland. Zijn 'Uit het Zeeuwse volksleven' verscheen in 1885. Van iets oudere datum is het werk van de dialectschrijver H.E. Beunke, die met zijn schetsen van het leven op Walcheren, vooral over dat van de boeren, de volkskunde grote diensten heeft bewezen. Nog voor 1900 verschenen er een aantal monografieën over dorpen, die gegevens verstrekken over zeden en gebruiken. Als voor beelden: Nagtglas: Domburg (1882), Baart: Westkapelle (1889) en Walraven en Polderdijk: Nieuw- en St.-Joosland (1896). In laatstgenoemd werk vindt men gegevens over woningen, klederdracht, boerenkoopdagen, feestdagen, bruiloften, huiselijke spelen en ringrijden. Ook voor de eeuw wende verscheen nog een boek over de Zeeuwsche Kleederdrachten (1895), naar aanleiding van het bezoek van de jonge koningin Wilhelmina met haar moeder aan Zeeland in 1894, door J.A. Frederiks. Hierin wordt beweerd dat de Zeeuwse klederdracht nog een overblijfsel is van de kleding der jonkvrouwen uit de Middeleeuwen; thans heeft het werk van J. de Bree met deze opvatting grondig afgerekend op basis van de 17e- en 18e-eeuwse boedelrekeningen. Het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen toonde eveneens belangstelling voor facetten van het volksleven; in 1881 richtte het een ouderwetse kamer in, met in het middelpunt een Walchers boerengezin in oude klederdracht. Over het laatste kwart van de vorige eeuw heeft J. Vader een aantal opstellen geschreven dat mede laat zien dat de kleurigheid van de klederdrachten afneemt naarmate de doleantie (1886) aan invloed wint. Pas in de 20e eeuw kwam de volkskunde in Zeeland op dreef met werken als Het Zeeuwsch sagenboek van de Sinnighes (1933), Het leven van den Walcherse boer van Geschiere (1933), De schuttersgilden van Jolles (1934) en de werkjes, verschenen in de serie: Land en volk der Scheldemonden met o.a. Het Zeeuwse volksraadsel van Geldof (1950). Voor Oost en West Zeeuws-Vlaande ren zijn resp. het werk van Joh. de Vries en Aalbregtse van belang. Aan deze reeks zijn nog werken toe te voegen over boerderijen: Hekker (A.Z.G. 1951), Van IJsseldijk (1975): over molens in Zeeland; Van Hoog straten (1964, 1e dr.) Talrijke plaatselijke monografieën en prentbriefkaartenboekjes bevatten een omvangrijk materiaal. Het Zeeuws Tijdschrift, dat in 1950 begon te verschijnen, heeft aandacht geschonken aan uitingen van volksleven, waarin het opstel van Van Schagen: Van de Geerse's, als schetsvan het Zeeuwse volkskarakter, het meest belangrijke is. Hierin wordt van de Walcherenaar aan de hand van voorbeelden, aan het leven ontleend, een typering gegeven die even door dringend als meeslepend is. Al deze uitingen in zo verschillende werken doen dringend verlangen naar een werk waarin de verschijnselen in het volksleven systematisch worden beschreven. Daartoe behoren land en volk, flora en fauna, persoons- en familienamen, rechtsgebruiken en godsdienstig en kerkelijk leven. Talrijke bronnen zijn nog nauwelijks of geheel niet onderzocht, vooral iconografisch materiaal: het beroemde panorama van Walcheren van Antoon van den Wijngaerde, midden 16e eeuw smeltsteken) de prenten van Van de Venne in het werk van Cats (kinderspelen, het in zee dragen op Schouwen) Bellamy met het gedicht: Roosje, het werk van De Coster met de prenten van Dillens. Aandacht verdient het organiseren van ringrijderijen in hecht verenigingsverband na de Tweede Wereldoorlog (met velerlei bekers als prijzen o.a. van bankinstellingen) het stimuleren van het bollen in Zeeuws-Vlaanderen. Zal het jeu de boule, dat ook in wedstrijdverband hier wordt gespeeld, ingang vinden? Het verdwijnen van klederdrachten na de Tweede Wereldoorlog heeft tot onderzoek geleid; o.a. het Documentatiecentrum Zeeuws Deltagebied is op dit terrein bezig vast te leggen wat verdwijnt. Wat de documentatie op volkskundig gebied op Walcheren betreft heeft Meertens in 'Neerlands Volksleven' (13e jg. nr. 2) een uitvoerige verwijzing naar bronnen gegeven. Een dergelijke inventarisatie is ook voor de andere gebieden nodig om tot een synthese te komen. Van veel belang is ook het werk van de Heem en Oudheidkundige Kringen in Zeeland met hun streekmusea. Landbouwmusea als in Heille en Dreischor, streekmusea als in St. Annaland hebben in enkele jaren een omvangrijk materiaal verzameld dat, verwerkt, het beeld belangrijk kan aanvullen. Tenslotte zij verwezen naar het Woordenboek der Zeeuwse Dialecten dat veel volkskundig materiaal heeft opgenomen. Evenals de daarop verschenen 'vervolgen' over o.a. West Zeeuws-Vlaanderen.