Vlissingen/EvZ1982-1984

Uit encyclopedie van zeeland
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Grootste gemeente van Zeeland, gelegen aan de zuidkust van Walcheren; 46.300 inwoners (1982), waarvan in Vlissingen-stad 18000. Opp. 4320 ha. Omvat behalve de stad Vlissingen sinds 1 juli 1966 ook de voormalige gemeenten Oost- en West Souburg, Ritthem en delen van de voormalige gemeenten Koudekerke en Nieuw- en St. Joosland. Administratief is de gemeente ingedeeld in wijken: Binnenstad (3000 inw. in 1982), de rest van Vlissingen-stad (15000 inw., woonwijken Vredehof, Bonedijke, Bloemenlaan, Scheldestraat en Boulevard), Paauwenburg (7900 inw.), Westerzicht en West-Souburg (3800 inw.), Oost-Souburg (13000 inw.), Papegaaienburg (600 inw.), Bossenburgh (2500 inw.) en Ritthem (500 inw.). Het merendeel van de beroepsbevolking is werkzaam in de industrie en in de dienstensector. Daarnaast vindt visserij plaats en op beperkte schaal agrarische bedrijvigheid. De industrie bestaat uit: scheepsbouw, een reparatiewerf, chemische industrie, aluminiumfabricage. De dienstensector uit: Prov. Waterstaat, Havenschap Vlissingen, Loodswezen, Marechaussee, Kon. Marine en PTT. Voorts heeft Vlissingen een gemeentelijke vismijn (omzet in 1982 meer dan 30 miljoen gulden). Door de ligging aan de mond van de Westerschelde (vaargeul naar Antwerpen) en aan het eind van een spoorlijn is Vlissingen vanouds een haven- en industriestad. De havens zijn: de oude Vissershaven, de Voorhaven (ligplaats voor de boten van het Nederlandse en Belgische loodswezen), de twee Binnenhavens met de achthaven, de Buitenhaven met de aanlegplaats voor het provinciale veer naar Breskens en de lijndienst op Engeland en de havens van Vlissingen-Oost die plaats bieden aan schepen tot 80.000 ton. Tevens staat Vlissingen via het Kanaal door Walcheren in verbinding met het binnenvaartnet van Nederland. Het natuurgebied Rammekenshoek is een door Staatsbosbeheer aangeplant krekengebied, ten Oosten van Ritthem, ontstaan ten gevolge van het dijkbombardement in 1944. Stad: Binnen de gelijknamige gemeente, waarvan voor het silhouet bepalend zijn: de St.-Jacobstoren en de kranen van de N.V. Kon. Mij. de Schelde. Vanwege boeiende taferelen van het scheepvaartverkeer dicht langs de kustvoorde toeristen zeer aantrekkelijk. De stad vervult een centrumfunctie voor het onderwijs met voor het Hoger Beroepsonderwijs o.a.: H.T.S., Maritiem Instituut, School voor Fysiotherapie, H.E.A .O. Er is een rechtstreekse intercity met de Randstad (uurdienst). Stadsbussen verzorgen het openbaar vervoer in de stad, terwijl er met de rest van Walcheren en Zeeland goede lijndiensten zijn. Door de strategische ligging is Vlissingen vaak kind van de rekening geworden. In de Tweede Wereldoorlog werd het zwaar getroffen. Mede daardoor vond men sanering van een gedeelte van het centrum nodig, waardoor het oude hart zeer ingrijpend werd veranderd. In de zeventiger jaren konden, dankzij een andere aanpak, heel wat van de Vlissingse monumenten worden gered. Varia: Kermis, jaarlijks vanaf de zaterdag voorafgaande aan de derde maandag in juli tot en met de daaropvolgende zaterdag (behalve zondag). Weekmarkt elke vrijdag op de Oude Markt, Marktstraat en Lange Zelke, terwijl er elke zaterdag een bloemen-, groente- en fruitmarkt gehouden wordt op de Oude Markt. Eind augustus wordt er elk jaar een braderie gehouden. Het folkloristische ringrijden vindt in de maanden juli en augustus in Vlissingen, Souburg en Ritthem plaats. Wapen: De juiste ouderdom van het wapen van Vlissingen is niet bekend. Al op schilderijen uit de 16e eeuw komen we het bekende kannetje tegen. Op 31 juli 1817 bevestigt de Hooge Raad van Adel de stad Vlissingen ingevolge het door haar gedaan verzoek, in het bezit van het volgende wapen: 'Zijnde van keel (=rood), beladen met een Jacoba's kruikje van zilver, gekroond, getekend en gesierd van goud. Het schild gedekt met een kroon, mede van goud'. Vlag: Ook van de vlag is de ouderdom niet exact te achterhalen. Formeel is deze pas bij Raadsbesluit van 31 augustus 1973 door de gemeenteraad vastgesteld, zijnde 'rood met op het midden een wit Jacoba's kannetje, geel geketend en gesierd en erboven een gele kroon van drie bladeren en twee parels, een en ander ter hoogte van viervijfde van de vlag hoogte'. Op schepen kwam een dergelijke vlag in de 17e eeuw al voor. Daarnaast werd bij officiële gelegenheden in de stad echter ook gevlagd met de (oranje) Prinsenvlag, bijv. vanaf 1572 gedurende de maand mei vanaf de St.-Jacobstoren. Monumenten: De St.-Jacobskerk, sinds 1572 een Nederlands Hervormde kerk, is gesticht tussen 1308 en 1328. De vroeg-gotische kerk, oorspronkelijk als basilica gebouwd, later omgevormd tot hallenkerk, werd omstreeks 1500 vergroot tot een kruiskerk; in 1558 werd de kerk nogmaals uitgebreid. In 1911 zijn kerk en toren grotendeels door brand verwoest. De direct daarna begonnen wederopbouw kwam in 1915 gereed. De toren, ingevolge art. 6 der additionele artikelen tot de acte van staatsregeling van 23 april 1798 eigendom van de gemeente Vlissingen, bevat een carillon met 47 klokken met een omvang van vier octaven. De kerk van de Evangelisch Lutherse gemeente dateert oorspronkelijk van 1735. Het gebouwtje werd gesticht op grond van het voormalige Schuttershof van St.-Joris. In 1778 werd het oorspronkelijke gebouwtje uitgebreid. Het Cornelia Quack's hofje, ofwel Zeemanserve, oorspronkelijk bestaande uit 23 huisjes, werd in 1643 gebouwd voor de huisvesting van voornamelijk behoeftige weduwen en wezen van zeelieden en vissers. Sinds 1786 wordt het hofje beheerd door het Fonds der Zeemans en Vissersbeurs. Het aantal woninkjes is inmiddels wat verminderd, omdat in verband met veranderde woonnormen samenvoeging heeft plaatsgevonden. De Oranjemolen is een ronde stenen hoven kruier daterend uit de tweede helft van de 17e eeuw. Tot 1957 is de molen in bedrijf geweest. In 1968 werd hij door de gemeente aangekocht en in 1971 volledig gerestaureerd. Sindsdien wordt hij regelmatig draaiende gehouden omdat dit de beste vorm van onderhoud is. De Bomvrije- of Gevangentoren is een restant van een aan het eind van de 15e eeuw gebouw de stadspoort, de zg. Westpoort. Aan de landzijde is een deel van de poort in 1812 afgebroken voor de bouw van een bomvrije kazerne welke laatste op haar beurt na de Tweede Wereldoorlog is gesloopt. De toren is in de zestiger jaren geheel gerestaureerd. Nog aanwezige restanten van de vestingwerken in Vlissingen zijn: Het Keizersbolwerk, in 1548 aangelegd door Karel Ven in 1811 door Napoleon bij de reconstructie van de vestingwerken betrokken. Van die tijd dateren de kazematten. Ook uit de Franse tijd is het restant van het gangenstelsel dat nog bij de Coosje Buskenstraat/hoek Boulevard De Ruyter onder de grond zit. Alleen de Westbeer met monnik is daar nog bovengronds te zien. Bovenop het Keizersbolwerk en de kazematten staat sinds 1894 het gietijzeren standbeeld van Michiel de Ruyter (uit 1841) naar een ontwerp van beeldhouwer L. Royer. Het standbeeld van Frans Naerebout, loods en mensenredder, werd op 5 juli 1952 onthuld. Het is gemaakt door F. ten Klooster. Ter nagedachtenis aan de schrijfsters Betje Wolff en Aagje Deken dient de fontein aan de kop van het Bellamypark. Deze fontein werd in 1884 aan de gemeente Vlissingen geschonken. Het Lampsinshuis (Nieuwendijk 11) uit 1641 is gesticht door Cornelis Lampsins, reder koopman en 'baas' van Michiel de Ruyter. Dit huis heeft een pilastergevel, waarin Ionische en Korinthische ordes zijn toegepast. De vensters hebben een empirevorm. Het pand is gebouwd op de plaats van twee andere huizen. De beurs dateert uit 1635. Het gebouw is opgetrokken in Hollandse renaissancestijl en had tot 1880 een open galerij. Na een brand in oktober 1933 is het grondig gerestaureerd. In de gevel links het wapen van Zeeland, rechts dat van Vlissingen. Het arsenaal van de artillerie aan de Vissershaven is in 1823 op rijkskosten gebouwd op de plaats waar de Fransen in 1811 begonnen waren met de bouw van een bomvrij hospitaal. Het voormalig militair magazijn in de Paardenstraat is het grootste uit de 17e eeuw daterende gebouwencomplex in Vlissingen. De gootlijst wordt gedragen door gebeeldhouwde consoles. Het Van Dishoeckhuis. een patriciërshuis uit 1733, was tot 1965 stadhuis. Bouwmeester was J. P. van Baurscheit jr. De Vrijdompaal is de enig overgebleven paal van de 'vrije palen' die de 'Vrijdom' aangaven, d.w.z. die het rechtsgebied van de stad afbakenden. Deze paal, opgericht na de inlijving van een deel van het ambacht van Oud Vlissingen (1567), gaf de grens aan van Vlissingen met het restant van Oud-Vlissingen (Bonedijke). De oorspronkelijke plaats van de paal was: Hoek Julianalaan/Vrijdomweg. Uiteraard kan dit overzicht niet volledig zijn. De meest in het oog springende bouwwerken en/of standbeelden zijn onder de loupe genomen. Veel beter is het om tijdens een wandeling door Vlissingen het karakteristieke te ontdekken (zie bibliografie). Geschiedenis: Over de naamgeving van Vlissingen doen allerlei verhalen de ronde zoals dat over Ulysses, dat over de fles van St. Willibrord of dat over het veer aan de Vlesse. We kunnen er kort over zijn: niemand weet het precies. Tot op heden zijn alle verhalen gissingen. Middeleeuwen. Bij een beschrijving van het ontstaan van Vlissingen moeten we onderscheid maken tussen Oud-Vlissingen (sinds 1810 bij de vernieuwing van de vestingwerken geheel verdwenen) en Nieuw-Vlissingen. Oud-Vlissingen lag noordelijker dan het huidige Vlissingen en had als middelpunt een kerk die gestaan heeft ongeveer waar nu de watertoren staat. De eerste echt betrouwbare vermelding wordt pas gevonden in een charter van 28 mei 1247. Dan heeft het dorpje al een kerk en een pastorie, tevens een gasthuis of hospitaal waar kooplieden en marskramers, edelen en krijgslieden konden verblijven op hun reis naar Vlaanderen. In 1264 draagt ene heer Wisse van Coudekerke een steenhuus of kasteel op aan Aleid, de weduwe van Jan van Avesnes (zij is de zuster van graaf Willem en voogdes van Floris V, de latere graaf). Dit steenhuus heeft gestaan op de plaats waar het in 1965 geopende stadhuis gebouwd is. Op 10 januari 1294 koopt graaf Floris V Vlissingen van Wisse Gillesz. van Coudekerke. Die grafelijke belangstelling werd veroorzaakt door de strategische ligging van Vlissingen. Dit zou de stad later meerdere malen opbreken. De opvolger van Floris V. Willem III uit Henegouwen, liet een nieuwe haven aanleggen tussen 1304 en 1308. Dat wordt het fundament van Nieuw-Vlissingen, dat later het moederdorp zal gaan overvleugelen. Na gereedkoming van de Voorhaven, Koopmanshaven (sinds de demping in 1909 Bellamypark) en Achterhaven (sinds 1909 Spuistraat) werd de bevolking van Oud-Vlissingen gedwongen om in Nieuw-Vlissingen te gaan wonen. De haven van Oud-Vlissingen werd afgedamd. Om sneller te kunnen groeien en daardoor nog meer ten voordele van de graaf te kunnen zijn, kreeg de plaats in 1315 stadsrechten, weliswaar nog beperkte. Eerst in 1477 zou de stad ook de hoge jurisdictie krijgen, d.w.z. ook halsmisdrijven zelf mogen berechten, waardoor dan pas de stadsrechten volledig worden. Toch gaat het 't stadje economisch voor de wind. In ca. 1328 kwam de kerk, de St.-Jacobskerk gereed. Door handel met name op Engeland en Frankrijk en de haringvisserij, waren de havens al in de 15e eeuw te klein. Uitbreiding volgde in 1443, na annexatie van een stuk grond van West-Souburgs ambacht, met de Engelse of Vissershaven. In 1444 kreeg Vlissingen, ter financiering van het totale havengebeuren, een privilege van Philips van Bourgondie n.l. dat van de haringtol: een belasting die men mocht heffen op de haring die tussen Westkapelle en Welsingehak en alleen in Vlissingen aangevoerd en verkocht mocht worden. Na de inval van de Sluizenaren in 1485 werd de stad versterkt. De handel bloeide, spoedig waren de havens weer te klein. Maximiliaan van Bourgondie, heer van Vlissingen, deed tussen 1545 en 1558 pogingen om er een nieuwe haven bij te krijgen. Deze pogingen strandden echter op verzet van Middelburg dat uitbreiding van de haven van Vlissingen in strijd achtte niet het in 1536 door Karel V aan Middelburg verleende privilege. Wel werd het bezit van Maximiliaan, misschien als pleister op de wonde, in 1555 verheven tot het markizaat Veere. Na zijn dood werden zijn bezittingen vanwege de grote schulden verkocht. Daardoor viel het markizaat uiteen en verviel ook de jure (=rechtens) de titel Markies. In 1567 maakt Philips II zich door koopmeester van Vlissingen. Nieuwe tijd. Door de teleurstellingen over de havenuitbreiding en door de maatregelen van Alva, zoals het bouwen van een dwangburcht en nieuwe belastingen, was er een explosieve situatie onder de bevolking ontstaan. Op 6 april 1572 barstte de bom. Het Waalse garnizoen werd op 13 april 1572 de stad uitgedreven. De dwangburcht werd gesloopt. Materiaal en terrein werden gebruikt voor de eerste stadsuitbreiding sinds eeuwen. Na het afzweren van Philips II als landsheer kwam Vlissingen weer op de veiling. Nu kwam de stad in handen van Willem van Oranje. Deze was ook Heer van Veere en tevens Eerste Edele. Daarmee kreeg Willem van Oranje veel invloed in de Staten van Zeeland. Vlissingen was sinds 1574 een stemhebbende stad. Tegelijk met de stadsuitbreiding vond havenuitbreiding plaats. De Pottekaai werd gegraven. Ook werd een aanvang gemaakt met een huis voor de Heer van Vlissingen, het Prinsenhuis; in 1749 door brand verwoest. In oktober 1585 werd Vlissingen, samen met Rammekens en Den Briel pandstad. Dit was in ruil voor militaire hulp van Engeland aan de Staten-Generaal van de jonge Republiek. Tot 1616 heeft dit pandschap geduurd. Tot het midden van de 18e eeuw was Vlissingen een belangrijk en welvarend centrum van handel en scheepvaart, speciaal van de 'grote' visserij, de kaapvaart op de Spaanse kolonien en later van de slavenhandel. Het merendeel der bewoners was zeevarend en vele bekende vlootvoogden kwamen uit Vlissingen zoals De Ruyter, Joost en Adr. Banken en de familie Evertsen. De grote welvaart werd extra geaccentueerd door de bouw van een nieuw stadhuis, gelijk aan het Antwerpse. Het was een gebouw van drie verdiepingen, in renaissancestijl opgetrokken op de plaats van het voormalig karmelietenklooster op de Grote Markt. Helaas is dit stadhuis bij het bombardement door de Engelsen in 1809 verbrand. Ook werden tussen 1609 en 1614 de havens nog uitgebreid met de Oosteren Dokhaven. Tevens werden de vestingwerken verbeterd. De welvaart was voor een deel ook te danken aan de afsluiting van de Schelde. Door de val van Antwerpen in 1585 werd de scheepvaart over de Schelde in beide richtingen geblokkeerd. Deze blokkade zou duren tot 1795. Franse tijd. Aan het eind van de 18e eeuw begint voor Vlissingen een donkere tijd. Op 16 mei 1795 werd bij het Haags verdrag bepaald 'dat Vlissingen zowel in vredes- als in oorlogstijd uitsluitend met Frans garnizoen zou worden bezet, dat de haven voor beide volkeren gemeen zou zijn, terwijl over het gebruik ervan een nader reglement zou worden vastgesteld'. Hoewel de Fransen slechts medegebruik van de stad en haven hadden gekregen, gingen ze zich gedragen alsof ze mede-eigenaren waren. In 1802 werd de loodsdienst aan uitsluitend Franse loodsen opgedragen. In 1803 werd voor Vlissingen zelfs door de Fransen de staat van beleg afgekondigd, terwijl in 1804 een grote vloot in de havens gereed werd gemaakt die de aanval op Engeland moest dekken. Reeds in juli 1803 bezocht Napoleon Vlissingen en slechts één huis werd geschikt bevonden om voor hem als verblijfplaats te dienen, het Van Dishoeckhuis. Ondanks tegenweer van de eigenaar werd d het toch voor de, toen nog, eerste consul in gereedheid gebracht. Na de inlijving bij Frankrijk, volgens het Tractaat van Fontainebleau van 11 november 1807 werden de vestingwerken van Vlissingen grondig aangepakt. Ongeveer 1800 meter in de omtrek (grondgebied van o.a. Koudekerke en West-Souburg) werd bij de stad getrokken. In 1809 ondernamen de Engelsen een tegen aanval op het vasteland. Antwerpen was hun einddoel. Vlissingen moest echter ook genomen worden. Na een afschuwelijke beschieting van 13 op 14 augustus 1809 van zowel de land- als de zeezijde moest de bezetting van de stad zich overgeven. Groot was de schade. De Engelsen konden echter wegens hun latere verliezen t.g.v. de Zeeuwse koorts de stad niet houden en vanaf eind december 1809 werd de stad weer Frans. Vanaf die tijd werden de vestingwerken met vereende krachten aangepakt. Huizen in de huurt van de wallen werden er voor gesloopt. Zelfs de hele wijk 'Oude timmerwerf' (waar nu het arsenaal staat) moest wijken. Bomen werden gerooid, de stad werd door een brede gracht met glacis omgeven, terwijl daarbuiten een ring van kroonwerken en forten werd gebouwd: Fort de Nolle aan de westzijde, Fort De Ruyter aan de oostzijde met er tussenin het Linker, Midden- en Rechterreduit. Dit alles kostte ontzettend veel geld. Daardoor en door het stilliggen van handel en havenvertier was er veel armoede. Bovendien was een groot deel van de bevolking weggetrokken. In 1753 was het bevolkingsaantal nog 8000, in 1814 nog maar 4700. Op mei 1814 verlieten de laatste Franse soldaten de berooide stad. De Franse tijd was voorbij. 1814 - heden. Hoewel de vooruitzichten in 1814 niet erg rooskleurig waren, gelukte het Vlissingen toch zich geleidelijk aan aan de gevolgen van de Franse tijd te ontworstelen. In 1814 kwamen het Loodswezen en de Marinewerf van Antwerpen naar Vlissingen. Er werd in 1828 een begin gemaakt met een stoombootveer op Breskens waar de provincie zich mee ging bemoeien. Toch kwamen er midden 19e eeuw weer zorgen: de opheffing van de Marinewerf. Dit betekende een grote slag voor de werkgelegenheid. De opheffing van de vesting (1867) zorgde voor een economisch nog slechtere situatie. Aan de andere kant kreeg de stad daardoor kans om uit haar keurslijf te komen. De afbraak van de vestingwerken gaf weer enige tijd werk. Ook konden pas nu daadwerkelijk de langer bestaande plannen voor een spoorverbinding en het graven van een kanaal worden aangepakt. Op 8 september 1873 werden met veel feestelijk vertoon de spoorweg-, haven- en kanaalwerken door koning Willem III geopend. In 1875 volgde nog een opleving. Arie Smit uit Slikkerveer kreeg concessie om een scheepswerf te beginnen op de plaats waar voorheen de Rijkswerf gevestigd was. Dit in aanvang kleine werfje zou zoals later zou blijkende verdere toekomst van de stad en haar bevolking totaal gaan beheersen. Ook de vestiging van de Stoomvaartmaatschappij Zeeland met, in eerste instantie, haar vaart op Sheerness bracht de nodige bedrijvigheid binnen de stad. Nu pas kon weer op grotere schaal aan stadsuitbreiding gedacht worden. Achtereenvolgens werden aangelegd, tussen 1880-1895, Aagje Dekenstraat en Badhuisstraat. Begonnen werd met de bebouwing van de Boulevards. Nieuwe woonwijken verrezen, voor een belangrijk deel mede door de bemoeiingen van de verschillende woningbouwverenigingen. Het villapark ontstond met daarbij een ruim en modern ziekenhuis. Na een ernstige overstroming in 1906 werden plannen gemaakt en in 1909 uitgevoerd tot demping van de Koopmanshaven (Bellamy park), Achterhaven (Spuistraat) en Pottekaai (Wilhelminastraat en Hendrikstraat). Bijna had de bouw van een modern fort in 1914 ons land nog meegesleurd in de grote wereld brand van 1914-1918. Het ging om het Fort de Ruyter, waarmee in het eerste halfjaar van 1914 werd begonnen. In december van dat jaar werd de bouw gestaakt. Het was gepland vlakbij de plaats waar het oude Fort de Ruyter had gelegen. In 1931 ging een langgekoesterde wens in vervulling: vergroting van de Buitenhaven. In datzelfde jaar werd de N.V. Haven van Vlissingen opgericht. De Tweede Wereldoorlog was oorzaak van een tijdelijke stagnatie in de verdere groei. Weer ondervond Vlissingen dat het strategisch zo 'geweldig' lag. Op 3 november 1944 kwam er een einde aan bijna vijf bange jaren. De stad, met de weinige mensen die er nog waren, bleef ontredderd achter. Geen enkel huis, of er was wel iets beschadigd, hetzij door herhaalde bombardementen of beschietingen, hetzij door het water waardoor hoe paradoxaal het ook klinkt uiteindelijk toch nog vele mensenlevens zijn gespaard. Het grootste deel van de bevolking was geëvacueerd, de havens waren door de vijand kort voor zijn aftocht vernield. Een spookstad bleef achter. Maar… vrij snel na het einde van de oorlog werd de zaak weer energiek aangepakt. Werk was er overal genoeg. Allereerst uiteraard met vereende krachten de droogmaking. Daarna met veel hulp en weinig middelen de wederopbouw. In 1953 werd de binnenstad getroffen door de februariramp die in Zeeland vele levens eiste. In Vlissingen zelf waren er drie slachtoffers te betreuren. Na die ramp werd er landelijk een Deltaplan gemaakt voor de beveiliging van alle zeeweringen. Zeeland en met name Vlissingen kwamen minder geïsoleerd te liggen. Het begrip pendelen deed ook hier zijn intrede. In 1956 kwam het bestemmingsplan Zuid-Sloegebied aan de orde. Het gevolg was een aanleg van nieuwe zeehavens in wat thans Vlissingen-Oost heet. Dit bracht vestigingen van nieuwe industrieën met zich mee. De bevolking van Vlissingen groeide snel. Achtereenvolgens ontstonden tussen 1966 en 1982 nieuwe wijken als Paauwenburg, Westerzicht, Bossenburgh en Papegaaienburg. Nu, in 1983, wordt een pas op de plaats gemaakt met grote nieuwbouwwijken. Eerst worden de gaten in de binnenstad opgevuld om de binnenstad weer meer leefbaar te maken. Cultureel leven: Hoewel Meertens opmerkt dat Vlissingen meer een stad van daden dan van dromen is, wil dat beslist niet zeggen dat in de loop van de eeuwen het culturele leven in Vlissingen weinig betekenis heeft gehad. Waarschijnlijk werd het anders beleefd dan bijv. in Middelburg. Maar het was er zeker. Kijk maar naar de rederijkerskamer 'De Blaeuwe acolije' met als zinspreuk 'De geest onderzoekt al', die in 1530 was opgericht. Jeronimus van der Voort, in 1585 uit het Zuiden naar Vlissingen gekomen, is er een voornaam figuur geweest. Een gedichtenbundel, Vlissings-Redens Lusthof (1642), kwam uit deze kamer voort. Dit werk was tot stand gekomen om aan het stadsbestuur de uitslag mee te delen van het op 1 juli 1641 gehouden redefeest, waarbij 63 kamers uit het hele land verschenen waren of stukken hadden ingezonden. In 1736 is er nog een rederijkerskamer opgericht met als spreuk 'De Klimmende Leeuwrik'. doch deze heeft niet lang bestaan, evenals het in 1753 opgerichte zang- en dichtlievend genootschap Conamur tenues grandia. Ook uit de 16e eeuw stamt de Latijnse school (Gymnasium Rep. Flissinganae). Deze heeft tot ongeveer 1800 bestaan. Enkele bekende rectoren zijn: Johannes Jacobus Wagenaar en dr. H. van Royen die nog Staatsraad is geweest. Ook in het stadsbestuur komen we in de 18e eeuw een dichter tegen: Jan Guépin. Bekender uit die tijd zijn echter J. Bellamy, geboren te Vlissingen op 12 november 1757 en overleden te Utrecht op 11 maart 1786. Hij vertolkte in 'Vaderlandsche zangen' de patriotse beginselen. Dezelfde ideeën was toe gedaan de Vlissingse Elisabeth Bekker, beter bekend als Betje Wolff. Ook Anthony van der Woordt en Coosje Busken waren Vlissingers uit die tijd. Een bekende 19e-eeuwse figuur in het Vlissingse was O.J. Bekker, geboren te Groningen 9 febr. 1817 en overleden te Vlissingen 7 sept. 1904, vanaf 1834 tot zijn dood stadsmuziekmeester en klokkenist. Zijn jongste zoon, Roelof, was ook musicus. Hij werd te Vlissingen geboren en is bekend door de oprichting van de 'Eerste Hollandse Dameskapel Wilhelmina'. Later werd zijn dochter, Hendrika, daarvan dirigente. Jean-Louis Pisuisse was de op 6 september 1880 te Vlissingen geboren vader van het Nederlandse cabaret. De Kunstkring Het Zuiden was in maart 1920 opgericht ter bevordering van de schilderkunst. Bekende leden waren o.a. Gerard Jacobs en Frans Maas. Van de wetenschappers moeten we noemen de Vlissingers Adriaen Willemsz, overleden in 1604: de eerste oriëntalist. Samuel van de Putte, geboren te Vlissingen in 1690 en overleden te Batavia in 1745; dr. David Henri Gallandat, chirurg; dr. Pierre Antoine Nolson, 1762-14 juli 1821, arts en van 1808-1809 adj.maire van Vlissingen; dr. Jona Willem te Water, predikant der Nederduitse gemeente en van 1776 historieschrijver van Zeeland; ds. Justus Tjeenk, Gallandat en Tjeenk stonden aan de wieg van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen dat in 1769 te Vlissingen opgericht is. Het Stedelijk Museum te Vlissingen is sinds 1914 gevestigd aan het Bellamypark 19. In dat jaar werd het pand aan de gemeente geschonken door mevr. J.A. Van den Broek-van der Os om er de sinds 27 augustus 1890 bestaande oudheidkundige verzameling van de stad in onder te brengen. Dit geschenk werd gedaan tevens ter herinnering aan de zo jong gestorven Willem van der Os, één der stuwende krachten achter de oprichting van de Oudheidkamers Vlissingen museum). Zie kleurenplaat VI; t.o. pag. 81 en kleuren plaat XX; t.o. pag. 241.