Vliedbergen

Uit encyclopedie van zeeland
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Vliedbergen
Vliedberg bij Gapinge, foto: W. van Gorsel, 2021, Zeeuwse Bibliotheek, Beeldbank Zeeland, recordnr. 187134

Zeeuwse bergen

Een vliedberg is een aarden heuvel waarop mensen zich vestigden voordat zij dijken begonnen aan te leggen. De term vliedberg is een beetje misleidend. De meeste vliedbergen in Zeeland waren geen vluchtplaats bij hoog water, maar een plek voor een mottekasteel, een houten verdedigingstoren. Ooit zijn in Zeeland zo'n 170 mottes geweest. Daarvan zijn er nu nog maar ruim dertig over, vooral op Walcheren en Zuid-Beveland, onder andere in Gapinge, Groot-Abeele en Krommenhoeke en op Tholen, in Zeeuws-Vlaanderen en op Schouwen-Duiveland. De vliedbergen hadden in de elfde en twaalfde eeuw een strategische functie.

Vliedbergen zijn meestal gesticht in de dertiende tot en met de veertiende eeuw. Van centraal gezag was in Zeeland nog nauwelijks sprake. Om zich te verdedigen bouwden sommige landheren eenvoudige mottekastelen. De oudste bestaan uit een steile kernheuvel, die vaak boven op een bestaand terpje werd gebouwd. Het bouwmateriaal was meestal afkomstig uit grond rondom de heuvel. Hierdoor werd ook meteen een gracht gegraven. De vliedbergen die zo ontstonden worden meestal tweeperiodebergjes genoemd omdat ze in twee perioden zijn opgeworpen (eerst de terp en later de kernheuvel). Vliedbergen die niet op een bestaand terpje werden opgericht worden vaak eenperiodebergjes genoemd. Boven op de kernheuvel op een rond plateau stond meestal een eenvoudig houten kasteel of donjon dat dan weer omringd werd door een palissaderij. Het voordeel van dit type burcht was dat ze eenvoudig en goedkoop was op te richten, omdat er alleen met lokaal voorradig materiaal gebouwd werd (aarde en hout). Deze mottekastelen waren de voorgangers van het veel bekendere waterkasteel.

Mottekastelen

Enkele van deze mottekastelen werden geleidelijk groter en complexer. In de loop van de twaalfde eeuw ontwikkelde het mottekasteel zich tot zijn uiteindelijke vorm. Deze vorm bestond ten eerste uit de kernheuvel, ook wel opperhof genoemd, waarop de donjon was aangelegd. Deze donjon was omsloten door een palissademuur die tijdens latere ontwikkelingen vaak vervangen werd door een stenen muur. De kernheuvel zelf is meestal omgeven door een gracht. De motteheuvel met de versterkte toren vertegenwoordigde het residentiële (adellijke) en militaire karakter van de burcht. Soms bestond de motte dan ook nog uit een of meerdere voorburchten, dit was echter in Zeeland slechts zelden het geval. Er was meestal wel een lager gelegen 'nederhof', een gebied dat ook omgracht was, en omgeven door een palissaderij. In dit nederhof, met zijn nutsgebouwen en met soms een kapel en het eigenlijke woonhuis van de heer, speelde het dagelijkse leven zich af.

Reconstructie mottekasteel in Oostkapelle, foto: Wikimedia Commons, 2011

Bij de Zeeuwse vliedbergen is het bekendste voorbeeld van een volledig ontwikkeld mottekasteel de Berg van Troje in Borssele. Hier is behalve de kernheuvel die naast het nederhof gebouwd was nog een volledig vierkante gracht herkenbaar in het landschap. Buiten Zeeland ontwikkelden sommige mottekastelen zich tot volledige stenen kastelen, zoals in Limbricht en in Leiden heden ten dage nog goed te zien is. Of deze ontwikkeling ook in Zeeland heeft plaatsgevonden is niet zeker, aangezien er in Zeeland op geen van de vliedbergen enig kasteelrestant is overgebleven. Wel is uit archeologisch onderzoek bekend dat op de Berg van Troje de houten palissaderij vervangen werd door een stenen muur. In Zeeland raakten de mottekastelen ten slotte in verval. Wat ervan overbleef waren de aarden vliedbergen, waarvan zelfs de oorspronkelijke functie na enkele eeuwen vergeten was.

Grasmaaiers

Schapen en paarden houden vaak het gras kort rond vliedbergen, die ook echt als vluchtplaats bij hoogwater zijn gebruikt. In de elfde eeuw, toen veel land nog niet omdijkt was, lagen deze heuvels in een schorrengebied. Bij hoog water vluchtte de herder de vliedberg op met zijn kudde schapen. Zo hielden ze droge voeten. Zo’n heuvel heette ‘stelle’; de herder was de stellenaar.

Wel en wee op de berg

De vliedbergen op Walcheren waren in de twaalfde en dertiende eeuw niet meer nodig als vluchtheuvel omdat er overal op Walcheren dijken waren aangelegd. De vliedberg werd opgehoogd, zo werd de heuvel een prima uitkijkpost. In de Tweede Wereldoorlog werden sommige vliedbergen ook wel als mitrailleursnest gebruikt. Dit was een kuil of ingegraven bunker waar vanuit de vijand werd beschoten.

Meer dan gras

De weidegrond rond de vliedberg is vaak natter dan de grond op de heuvel, dus komen er ook andere planten voor. De scherpe boterbloem vind je alleen bovenop, waar de schapen nauwelijks komen. Aan de voet staan kruipende boterbloem en Engels raaigras. Iets hoger komen knolboterbloem, veldzuring en rode klaver voor. Dieren zoals de bosmuis zoeken in de winter een veilig heenkomen op de vliedberg. De vliedbergen zijn vaak rijksmonumenten en in beheer bij de Stichting Het Zeeuws Landschap.

Auteur

Wim van Gorsel, 2021

Bronnen

  • Stichting Zeeuws Landschap