Trekvissen
Trekvissen |
---|
Beenvissen
Beenvissen die het zoete of brakke water verlaten om zich in zee voort te planten, zoals de paling, de spiering en de fint, die uit het kustwater de rivier opzwemmen om zich in het stromend zoete water voort te planten. Tijdens de trek, die de vis in een zeer afwijkend milieu brengt, treden vaak grote veranderingen op in uitwendige vorm, in vetgehalte, in osmotische druk der lichaamsvloeistoffen en in aktiviteit der klieren met inwendige afscheiding. Fint (Alósa fínta). Hoewel deze soort, evenals de nu niet meer voorkomende soort elft, vóór 1900 in grote hoeveelheden commercieel gevangen werd, is ze nu zeldzaam. maar nog wel in de Wester- en Oosterschelde aanwezig. Paling, aal (Anguílla anguílla). Tegen de paartijd treedt gedaanteverandering op. Daarna wordt de vis schieraal genoemd, die dan van het woongebied in brak of zoet water, via de rivieren naar zee trekt.
Paling (Anguilla anguilla)
De paling paait in het Sargassozee-gebied van Midden-Amerika. Om van een geïsoleerde sloot naar rivier of kanaal te komen en aldus de zee te bereiken, kan de paling zich zelfs 's nachts over een korte afstand kronkelend door het natte gras voortbewegen, omdat de ademhaling via de huid sterk is ontwikkeld. In het paaigebied worden de 7 mm lange jongen geboren, die leptocephalen worden genoemd. Deze jonge palingen zijn geheel doorzichtig en zwemmen op grote diepte terug, naar de woongebieden van hun ouders. De tocht duurt ongeveer drie jaar. Aan het einde daarvan ondergaan ze een gedaanteverandering en worden dan glasalen of elvers genoemd. Aldus trekken ze in scholen in het voorjaar de zeegaten en estuarien binnen om zich als bodemvissen in brakke en zoete binnenwateren te vestigen. De volwassen paling is een alleseter, die goed bestand is tegen vervuild water met een laag zuurstofgehalte. De paling wordt in fuiken gevangen in vele Zeeuwse wateren, ook in die elke na uitvoering van het Deltaplan van zee werden afgesloten, maar nog met sluizen daarmee in verbinding bleven, zoals het Veerse Meer en Grevelingen. Zie ook zeevissen (zeepaling). Spiering (Ósmerus eperlánus). Geurt sterk naar komkommer. Leeft in het kustwater en trekt in de nawinter en het vroege voorjaar de rivieren op om zich voort te planten in zoet, stromend water. Wordt veel gevangen.
Auteur
-K.F. Vaas