Tollen

Uit encyclopedie van zeeland
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Tollen

Tekst uit de Encyclopedie van Zeeland 1982-1984

Retributies geheven voor het gebruik van een land- of waterweg. Thans wordt in uitzonderingsgevallen tol geheven zoals hij nieuw aangelegde dure bruggen bijv. de Zeelandbrug. Eén van de bekendste tollen in Zeeland was de tol van Iersekeroord, zo genoemd naar de plaats van vestiging, maar dit heeft wel tot misverstanden geleid over de plaats. In de latere middeleeuwen, zeker in de 15e eeuw, lag deze tegenover Bergen op Zoom. De oorspronkelijke vestiging moet echter achter Ierseke worden gezocht want ten zuidoosten daarvan vond men in het verdronken land van Reimerswaal nog de plaats Tolsende. Het stadje Tholen dankt zijn naam aan de wacht van een der geleidetollen langs de Striene. Toen de Striene verlandde werd de tol verplaatst naar de plek aan de Eendracht waar Tholen werd gesticht. De tol van lersekeroord, in oorsprong een van de wachten van de tol van Geervliet, won dermate aan belangrijkheid, dat hij op den duur de tol van Zeeland werd genoemd. Zijn ligging en uitbreiding van het handelsverkeer waren hiertoe belangrijke factoren. In dit verband dient ook de haringtol op de Honte of Westerschelde te worden vermeld. Dit was geen tol in de eigenlijke zin, d.w.z. een betaling die recht op doorvaart gaf, maar een 'geleide'. konvooigeld, een heffing waardoor men op de betreffende vaarweg bescherming genoot. De geleiden aan de Honte ontwikkelden zich als onderdeel van het Brabantse stelsel. In 1276 verklaarden de tolheffers van de Agger, Rilland en Valkenisse dat zij hun geleiden hieven aan de Honte waarbij de drie plaatsnamen ongeveer de oude grenzen van de Honte bepaalden. De Honte was toen voor grote schepen niet bevaarbaar, wel voor haringschepen vandaar dat de geleide op de Honte ook wel de haringtol werd genoemd. Toen echter kort voor 1400 de Westerschelde zich als een belangrijke en geregelde scheepvaartweg ging ontwikkelen en de opbrengst van lersekeroord daardoor evenredig verminderde, ontbrandde er een 'Scheldekwestie'. Hertog Karel de Stoute, die zijn naam niet ten onrechte droeg, sloeg toe: te Veere, Arnemuiden Vlissingen en in de Wielingen werden in 1462 nieuwe tolwachten ingesteld. Zelfs toen Gent in het midden van de 16e eeuw zijn nieuwe verbinding met de zee kreeg werd bij het Sas van Gent direct een tolwacht gevestigd. In de 16e eeuw ook werd het hoofdkantoor voor de heffing van tolgelden naar Antwerpen verplaatst waar het tot 1648 gevestigd is geweest. Bij het vredestractaat van Munster werd het opgeheven. Door de opstand even wel kwamen ingrijpende veranderingen in het tolsysteem; het werd met de toen ingestelde administratie van de licenten verenigd. Op grond van het verdrag van 1839 werd opnieuw tol op de Westerschelde geheven die tot grote vreugde van Antwerpen in 1863 door België werd afgekocht. In navolging van wat het rijk ten aanzien van de tollen op de rijkswegen had gedaan, werden de tollen op de provinciale wegen in Zeeland met ingang van 1 mei 1909 afgeschaft. Voor de afschaffing had het statenlid Van Waesberghe een lans gebroken o.a. in deze bewoordingen: 'Is het billijk, dat voetgangers, fietsers, motorwielrijders, automobilisten enz., allen groote belanghebbenden bij goede wegen, geen cent betalen voor het gebruik van de Provinciale wegen, terwijl anderen, die ook van die wegen gebruik maken, wèl moeten betalen? Die een weg weet te berijden, zonder door tolbomen te passeren, betaalt niet, ofschoon hij evengoed van den weg profiteert als een ander, die wel door tolboomen moet, ongerekend den afgelegden afstand. Derhalve is de tolbelasting ook geen belasting naar draagkracht, het is een gebrekkige en onbillijke belasting'. Zijn streven heeft succes gehad. Niet alleen rijk en provincie hieven tolbelasting, ook gemeenten en waterschappen deden zulks. Ter bestrijding van kosten voor het maken en repareren van de straatweg van Middelburg naar Serooskerke (de Noordweg) werd in 1654 door de Staten van Zeeland aan Middelburg octrooi verleend om tolgeld te heften voor de tijd van zeven jaar. Drie stuivers van een karos en een stuiver van een boerenwagen. Bij overeenkomst van 1838 ging de administratie van de gehele Noordweg op de Polder Walcheren over. Voor het gedeelte Serooskerke naar Domburg werd een heffing aan afzonderlijke tolpalen toegestaan in verband waarmee voor het gedeelte Middelburg-Serooskerke weer het tarief van 1664 werd toegepast te weten: voor een boerenwagen, sleebak, kar of rijpaard 5 cents, voor alle andere rijtuigen 20 cents. Dit voorbeeld volstaat om aan te tonen hoe gecompliceerd alles in zijn werk ging. Tolgaarders moesten worden aangesteld, tolhuizen en tolbomen onderhouden enz. Het opkomende moderne verkeer aan het einde van de vorige eeuw maakte het gewoon noodzakelijk deze verouderde vorm van belastingheffing af te schaffen. In het eerste kwart van deze eeuw komen de procedures op gang door middel van afkoopsommen een einde aan het systeem te maken. Tolheffing op grote wegen vindt men thans nog in het buitenland. In Nederland past men heffing alleen nog op dure bruggen toe. Voor de vaste oerverbinding onder en boven de Westerschelde zou ook een tolheffing toegepast worden.


AUTEUR

M.P. de Bruin

LITERATUUR

M.P. de Bruin, Waken en bewaren. Goes, 1981. Fockema Andreae, Rechtsgeleerd Handwoordenboek. E.M. Meijers, Des graven stroom. C. Smit, De Scheldekwestie. Rotterdam, 1966. W.S. Unger, De tol van Iersekeroord. C. de Waard, De archieven berustende onder het polderbestuur te Middelburg.


AFBEELDING

Bord met tarieven van de tol te Domburg (ca. 1920).