Tandheelkunde
Tandheelkunde |
---|
Tekst uit de Encyclopedie van Zeeland 1982-1984
Algemeen
Heeft zich in Zeeland in grote trekken ontwikkeld zoals in de rest van Nederland. Reeds in de 15de eeuw kennen we in Nederland tandartsen, vaak als leden van het barbiers- of chirurgijnsgilde, die de tandheelkunde beoefenden naast hun hoofd beroep, soms ook als rondreizende, min of meer gespecialiseerde tandmeester. Daarnaast waren ook medici werkzaam op het gebied van de tandheelkunde zoals blijkt uit de vaak voorkomende beschrijvingen in medische boeken van aandoeningen in de mond, de tanden en de omringende weefsels. Hoewel er ongetwijfeld al eerder tandmeesters naar Zeeland kwamen, is de eerste die we met name kennen Andries Simon Nathans Dentz. telg uit een bekend Amsterdams tandmeestersgeslacht. In april 1828 verbleef hij een week hij de weduwe Smith in de Lange St.-Pieterstraat te Middelburg en in augustus 1829 nam hij voor vier dagen zijn intrek in het Nieuwe Logement van Oranje in de Lange Noordstraat. Na die tijd is hij waarschijnlijk niet meer in Middelburg geweest. Wel adverteerde hij nog tot 1842 met de door hem en zijn broer Simon vervaardigde mondverzorgingsmiddelen zoals 'Tandopiat à fl. 2,50 een mondspoeling tegen scorbut en rumatique pijnen à fl. 3,- en een tandelixer om tanden ivoorwit te maken zonder het glazuur te beschadigen à fl. 1,10.
Pardo, Wallach en Mallan
Ook S.L. Pardo, tandmeester van Dordrecht, bezocht Middelburg jaarlijks gedurende de kermis in augustus en was dan 'te spreken of te ontbieden'. De patiënten konden dus ook thuis behandeld worden, een in die tijd gebruikelijke gang van zaken. Op weg naar Middelburg onderbraken deze tandmeesters meestal voor een paar dagen hun tocht in Goes om ook daar de patiënten te behandelen. Van 1839-1865 kwam Maqchiel Benjamin Wallach van Den Haag naar Middelburg: in het begin 4 à 5 keer per jaar, later wat minder frequent. Vanaf 1840 kondigde hij zich aan als 'hoftandarts van Z.K.H. den Prins van Oranje'. Hij maakte ook kunsttanden, van één tot een geheel gebit. Als patiënt kon men zich abonneren op de diensten van een tandmeester, hetgeen inhield dat tegen een vast honorarium het gehele gezin enige malen per jaar werd gecontroleerd en behandeld. Vanuit Engeland kwam John Mallan in september 1840 met 'Plombering van holle tanden met minerale succedaneum' (de voorloper van het heden ten dage nog steeds gebruik te zilvermalgaan); het werd voor het eerst omstreeks 1831 in Londen door de gebroeders Crawcom als zodanig gebruikt. Afgaande op de advertenties is dit de enige keer dat Mallan Zeeland bezocht heeft. Nauwelijks vijf weken na Mallan was de eerder genoemde Wallach weer in Middelburg die toen ook met dit 'Vermaarde Minerale succedaneum' adverteerde en er een beschrijving van dit materiaal aan toevoegde. Uit het feit dat in Nederland voor het eerst in 1839 met dit vulmiddel werd geadverteerd zou men kunnen afleiden dat het met de tandheelkunde in Zeeland nog niet zo slecht gesteld was.
De eerste tandmeester
In 1842 vestigde zich de eerste tandmeester in Zeeland: J.P. de Vries, woonachtig in de Gravenstraat te Middelburg. Hij maakte kunsttanden en een abonnement voor een heel huisgezin kwam op f6,-, inclusief het te verstrekken tandpoeder. De armen hielp hij overigens gratis. Lang heeft zijn verblijf hier echter niet geduurd, want in het Provincieblad van Zeeland komt hij na 1843 niet meer voor in de Lijsten van geneeskundigen en tandmeesters. Ook in het Zeeuws Jaarboekje werd hij niet meer vermeld. Inmiddels bleven Wallach en ook David Hamius Torres uit Amsterdam Zeeland bezoeken. Torres vestigde zich zelfs metterwoon in Middelburg (1851). In 1859 kwam daar nog bij Isaac Levi Pinto L.J. zn. die zich, na te zijn geëxamineerd door de Provinciale Commissie voor Geneeskundig onderzoek en toevoorzicht, in de Vlissingsestraat te Middelburg vestigde. Tot en met 1873 moest Zeeland het met deze twee tandmeesters doen, al zullen zij niet de enigen zijn geweest die tandheelkundige hulp verleenden. Naast schoolmeesters die de kinderen nog wel eens van een lastige melktand afhielpen en de dorpssmid die, omdat hij over diverse tangen beschikte, ook nog wel eens een tand uittrok (zo weten wij uit diverse afbeeldingen die hiervan bestaan), waren er ook medici die tandheelkundige hulp verleenden. De lijst van genees-, heel- en verloskundige werktuigen van de Vereeniging van Genees- en Heelkundigen in Zeeland vermeldt immers dat er in 1867 aanwezig zijn, om op verzoek aan de leden der Vereeniging te worden uitgeleend: een mondspatel, een 'ecarteur van den mond', een tandsleutel met drie haken en een tandsleutel 'van zamengesteld model. In 1873 blijken hieraan nog vier tangen toegevoegd te zijn. Ook verscheen er (slechts eenmalig) in 1830 een advertentie van een Middelburgse Yvoordraaver, H.C. Jane, dat hij 'zich aanbeveelt tot het inzetten van kunsttanden'. Op zich is dit niet verwonderlijk omdat, vóór de uitvinding van porseleinen kunsttanden, kunstgebitten werden gemaakt van been, ivoor of nijlpaardtand soms gecombineerd met menselijke fronttanden. In de jaren na 1859 strekten Pinto's activiteiten zich uit tot Sluis, Aardenburg, Vlissingen en Goes, waar hij zitdagen hield en blijkens advertenties ook kindergebitjes reguleerde. Lang bleef deze situatie niet bestaan want in 1873 vertrok Torres, terwijl Pinto in 1880 Zeeland edict. De reden van dit vertrek is niet duidelijk. Enerzijds is het mogelijk dat er te weinig patiënten waren, anderzijds kan de wetgeving betreffende de bevoegdheid tot uitoefening van de tandheelkunde mede een oorzaak zijn geweest.
De eerste praktijken in Zeeland
In de wet van 12 maart 1818 was bepaald dat er plaatselijke en provinciale 'commissies van geneeskundig onderzoek en toevoorzicht' zouden worden opgericht om getuigschriften van vakbekwaamheid uit te reiken aan diegenen die hij examen blijk gaven van voldoende kennis om tot tandmeester te worden bevorderd. In 1865 werd echter de stand van tandmeester opgeheven en kregen uitsluitend geneeskundigen de bevoegdheid tot het uitoefenen der tandheelkunde, omdat dit werd beschouwd als zijnde een heelkundige bewerking. De titel 'Tandmeester' (die overigens in 1913 hij wet werd vervangen door 'Tandarts") werd weer ingevoerd in 1876, met de bepaling dat aan tenminste één universiteit onderwijs in de tandheelkunde zou worden gegeven, terwijl de examens door een rijkscommissie moesten worden afgenomen. Eerst in 1892 worden er weer tandmeesters in Zeeland vermeld: A.P.J Hermans, wonende op de Lange Burg en de medicus, tevens tandmeester. C.J. van den Hoek in de Heerenstraat, heiden te Middelburg. Hierbij voegden zich in 1899 nog mej. H.M.B. Voorbeytel en S. Blaauw, die zich eveneens in Middelburg vestigden. Blaauw nam ook de tandheelkundige verzorging van Goes en Vlissingen op zich door daar een paar maal per week 'zitdag' te houden. Aan deze situatie kwam pas een einde toen L.M. Willemse uit Rotterdam zich in 1911 in Vlissingen vestigde en in 1914 Jean Bonnet naar Goes kwam. De activiteiten van Blaauw in Goes en Vlissingen namen geleidelijk af. Tot 1930 waren er nog de volgende mutaties in Middelburg: in 1908 beëindigde Hermans zijn praktijk, nieuwe vestigingen waren: in 1910 mej. Marie G. Keyzer, in 1917 Tichelman en in 1926 Piet Blaauw, zoon van S. Blaauw, die later op sociaal en cultureel gebied veel voor Middelburg en Walcheren zou doen. In Vlissingen vestigden zich in de loop der jaren nog Hertstein (1918), Suringa (1920) en Knoop (1924). Goes was nog lange tijd aangewezen op Bonnet, al hielden in de jaren 1918-1922 de tandartsen Regensburg uit Den Haag en Orth uit Rotterdam er zitdagen. Na 1924 verdeelde het tandartsenechtpaar Van der Velde-Smit zijn activiteiten tussen de steden Bergen op Zoom en Goes. Schouwen werd sinds 1915 tandheelkundig verzorgd door L.D.C. Lomars, die zijn praktijk in 1921 overdeed aan J.G. la Seur, die tot de jaren dertig de enige tandarts op Schouwen was. Tholen heeft het tot W.O. II zonder eigen tandarts moeten doen, soms hielden tandartsen uit Bergen op Zoom er zitdagen, zoals Van Eupen in 1903 en De Rijke in 1925. De enige andere mogelijkheid was dat de bevolking zich naar Bergen op Zoom begaf voor een tandheelkundige verzorging. Dit gold mutatis mutandis ook voor Noord-Beveland dat aan gewezen bleef op Goes en in mindere mate op Middelburg. Zeeuws-Vlaanderen had een betrekkelijk goede tandartsenvoorziening. Al in 1907 was L.J.F. van Daalen in Terneuzen gevestigd en in 1918 kwam mej. C.J. Sturm, geboren te Goes, naar Oostburg terwijl IJzendijke, Breskens, Axel en Hulst regelmatig werden bezocht zowel door de Zeeuws-Vlaamse als door de Walcherse tandartsen.
AUTEUR
-?
BRONNEN
Middelburgsche Courant 1828-1876.
Goessche Courant 1828-1835.
-Zeeuws Jaarboekje 1799-1895.
Zeeuws Archief, Middelburg
Archief Commissie voor Geneeskundig onderzoek en Toevoorzicht.
Archief Vereeniging van Genees- en Heelkundigen in Zeeland 1848-1902.
-J.G. van Cittert-Eymers. De familie Dentz.
-C. J A. de Ranitz. De ontwikkeling van de opleiding en de bevoegdheid van Tandartsen.
G.H. Bisseling. Tandheelkundige aankondigingen.
G.H. Bisseling. Uit de geschiedenis der tandheelkunde.
W. Hoffmann-Axthelm. Die Geschichte der Zahnheilkunde.