Suriname, Geschiedenis Met Betrekking Tot Zeeland

Uit encyclopedie van zeeland
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Suriname, Geschiedenis Met Betrekking Tot Zeeland

Tekst uit de Encyclopedie van Zeeland 1982-1984

Op initiatief van Lord Willoughby, de latere gouverneur van Barbados, werd in 1651 in Suriname een Engelse kolonie gesticht die weldra uitgroeide tot een geordende landbouwkolonie met veel suikerplantages. Ter bescherming van het gebied werd ca. 12 zeemijlen stroomopwaarts van de monding van de Surinamerivier het fort Willoughby gebouwd. De hoofdplaats, Thorarica, lag verder stroomopwaarts. Gedurende de gehele 17e eeuw hebben de Zeeuwen handel gedreven op Suriname. Tijdens de Tweede Engelse oorlog werd door de Gecommitteerde Raden van Zeeland een eskader onder bevel van Abraham Crijnssen uitgerust ten einde 'tegens de Engelsche te doen ageren, hare oorlogsmacht onvoorziens te overvallen' en 'fortune te soucken'. In 1667 kwam Crijnssen in Suriname en veroverde op 27 februari fort Willimghby, dat herdoopt werd in fort Zeelandia, welke naam het heden ten dage nog draagt. (Drie eeuwen later, in 1967, is door een deputatie uit Zeeland een gevelsteen met het wapen van deze provincie aangeboden. Deze is later in het gerestaureerde fort ingemetseld, om de historische binding tussen dit stukje Suriname en Zeeland in een symbool van blijvende aard tot uitdrukking te brengen). Op 6 maart gaf de hele kolonie, die weinig weerstand bood doordat ze door een zware epidemie gedecimeerd was, zich over. Met de ingezetenen werd een accoord gesloten waarbij bepaald werd dat ze hun bezittingen zouden behouden als ze trouw aan de Staten beloofden. De goederen van hen die weigerden of afwezig waren werden verbeurd verklaard. Alvorens te vertrekken stelde Crijnssen Maurice de Rame aan als commandeur en versterkte het fort. Hij liet een garnizoen achter van 80 man, 15 stuks geschut en levensmiddelen. Nog het zelfde jaar werd Suriname door een Engelse expeditie vanuit Barbados heroverd. Hoewel bij de vrede van Breda (31 juli 1667) werd bepaald dat Suriname een Nederlandse bezitting was, weigerden de Engelsen het terug te geven aan Willem Hendrickse. Deze arriveer de op 30 nov. 1667 met drie schepen, aan boord waarvan zich manschappen en goederen bevonden voor het garnizoen in fort Zeelandia. Vanaf dat moment verbrandden en verwoestten de Engelsen suikermolens, woonhuizen en het te veld staande suikerriet. Slaven en vee werden weggevoerd. Op 1 mei 1668 nam Crijnssen, op last van de Gecommitteerde Raden van Zeeland, als commandeur over de fregatten 'Suriname' en 'Zeelandia' en een fluit, Suriname weer in bezit. Voor de Staten van Zeeland bracht het bezit van Suriname grote moeilijkheden en kosten met zich mee. Tussen de Staten-Generaal en de Staten van Zeeland rezen onenigheden over de eigendomsrechten en het gezag over Suriname. Veel planters waren na de plunderingen van de Engelsen weggetrokken naar Jamaica; degenen die achterbleven waren veelal Engelsgezind. Daarnaast kwamen ook nog de Indianen in opstand en begonnen een guerrilla. Ze hebben jarenlang de vestiging van Europese plantages buiten bereik der forten weten te verhinderen. Het centrum van de kolonie werd tijdens het Zeeuwse bewind van Thorarica verplaatst naar Nieuw Middelburg (Paramaribo) in de schaduw van het fort Zeelandia. In 1679 richtten de ingezetenen van Suriname een smeekschrift aan de Staten waarin zij aangedrongen op hulp en bijstand tegen de Indianen. Ook gouverneur Heinsius achtte het onmogelijk de kolonie te behouden indien de krijgsmacht niet zou worden uitgebreid. In 1680 zond Zeeland 150 soldaten. Dezen keerden echter reeds in 1682 weer terug. De Staten van Zeeland waren nl. in 1679 onderhandelingen begonnen met de Westindische Compagnie over de verkoop van Suriname. Dit resulteerde in 1682 uiteindelijk in de verkoop van dit gebied voor f 260.000.-. De Compagnie voelde zich niet bij machte de exploitatie alleen ter hand te nemen en zij bracht daarom de kolonie onder in een combinatie, de Sociéteit van Suriname, waarin zij zelf voor 1/3 aandeelhoudster was. De andere participanten waren de stad Amsterdam voor 1/3 en de familie Van Aerssen van Sommelsdijck voor 1/3. In 1683 vertrok de heer Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck als gouverneur naar Suriname waar hij in 1688 bij een opstand onder de soldaten van het fort Zeelandia werd vermoord. In 1770 nam de stad Amsterdam het aandeel van het huis Sommelsdijck over. De Compagnie participeerde hierin op haar beurt weer voor de helft. Behalve het bestuur en het beheer van Suriname hield de Sociéteit zich ook bezig met handel van allerlei aard. In de slechte toestand van de kolonie kwam enige verbetering toen er grote groepen hugenoten naar Suriname kwamen. Ook de koffiecultuur bracht enige welvaart in dit gebied. In 1799 maakten de Engelsen zich van de kolonie meester, die eerst in 1814 aan Nederland terugkwam.


AUTEUR

R. Huybrecht, I.H. Vogel

LITERATUUR

J. Fontaine, Zeelandia. G.J. Grol, De grondpolitiek in het Westindische domein. U.M. Lichtveld en J. Voorhoeve, Suriname: spiegel der vaderlandse kooplieden. W.R. Menkman, De West-Indische Compagnie. A.J.A. Quintus Bosz, Fort Nieuw-Amsterdam. J. Wolbers, Geschiedenis van Suriname.