Steenfabriek
Steenfabriek |
---|
Tekst uit de Encyclopedie van Zeeland 1982-1984
Werkplaats waar in een oven uit klei vervaardigde bouwelementen tot keramische produkten worden gevormd. Kennis omtrent het fabricageproces bestaat al sinds de oudheid. In Zeeland stammen de oudste bakstenen produkten uit de Romeinse tijd. De gevonden Romeinse bakstenen hebben een andere vorm dan de latere, meer bekende baksteensoorten. Voor de vervaardiging gebruikten de Romeinen een tamelijk vette klei als grondstof. Om inwendige spanningen en daardoor scheurvorming tijdens het hakproces te voorkomen, maakten ze dunne stenen (2 à 3 centimeter dik), meestal van vierkante vorm, 20-30 centimeter lang en breed. Ook zijn langwerpige exemplaren gevonden. Romeinse dakpannen hebben hetzelfde fabricageproces doorlopen. Hoewel op veel plaatsen in Zeeland Romeins haksteenmateriaal is aangetroffen is tot nu toe geen oven ontdekt. Na het vertrek van de Romeinen in 270 na Chr. is de baksteenproduktie in onze streken weer in onbruik geraakt. De weinige mensen die hier een armzalig bestaan leidden verbleven in woningen, gebouwd van hout, vaak met wanden van vlechtwerk, bestreken met leem. De dakbedekking bestond veelal uit riet. Ze bouwden evenwel vuurplaatsen van klei die ze in de huurt van hun woningen wonnen. Door de hitte van het vuur bakte deze klei tot baksteen. Vandaar dat in hun woning en rondom de vuurplaatsen baksteenachtige restanten worden aangetroffen. De kerkbouw in later eeuwen heeft de stoot gegeven tot het bouwen met natuursteen. Het zijn naar alle waarschijnlijkheid ook de geestelijken geweest die de techniek van de baksteenfabricage opnieuw hebben ontdekt of naar deze streken hebben gebracht. Hoewel de kerstening al in de 5de of 9de eeuw plaatsvond. vinden we de eerste tekenen van baksteenfabricage op zijn vroegst in het begin van de 13de eeuw. Het is opvallend dat de bakstenen uit deze vroege periode erg groot van formaat zijn, maten van 36x16x9 centimeter zijn geen zeldzaamheid. De structuur is meestal erg grof, het oppervlak ruw. Dit verschil met de dunne, rij brede, gladde bakstenen uit de Romeinse tijd vindt zijn oorzaak in het gebruik van totaal andere kleisoorten. De Romeinen vervaardigden hun bakstenen en dakpannen uit vette klei, die ze mogelijk zelfs van ver aanvoerden. Na de veelvuldige overstromingen in deze streken was slechts jonge magere zeeklei voorhanden. Met de vrij lage temperaturen die bereikt konden worden was het slechts mogelijk grote grove baksteen te vervaardigen. Tegen het eind van de 13de eeuw is de techniek van de baksteenfabricage reeds ver ontwikkeld. De zogenaamde baksteengotiek vond in het midden van deze eeuw haar ontstaan. In deze streken waren het vooral kerken die sterk vereenvoudigde gotische vormen werden opgetrokken. De stenen waren toen wat kleiner geworden en de inwendige structuur maakte het mogelijk dat de vele vormstenen, die bij de baksteengotiek gebruikt worden, uit baksteen konden worden uitgehouwen.
Het fabricageproces was en is in wezen eenvoudig van aard. In oorsprong is het seizoenarbeid geweest ‘Huitgaende Marte ende niet langhere vormen dan tot Sente Bamisse’, dus van 1 april tot 1 oktober. Meestal werd het hele proces uitgevoerd door de steenbakker en zijn gezin, soms bijgestaan door enkele jonge knechtjes. In een seizoen konden drie tot vijf ovens worden gestookt, welke tussen de 45000 en 65000 stenen konden bevatten. Pas in de 20ste eeuw kon men van een continubedrijf gaan spreken.
In het kort komt het fabricageproces op het volgende neer: na winning wordt aan de klei water toegevoegd en het geheel wordt goed door elkaar gemengd om homogene samenstelling te verkrijgen. Dan volgt het vormen: door de opsteker wordt een hoeveelheid klei, voldoende voor een steen aangevoerd, waarna de vormer dit in een houten vorm drukt. Na het wegstrijken van de overtollige klei wordt de vorm door een afdrager naar het droogveld gebracht. Als de 'groene' stenen enigszins stIjf zijn geworden worden ze door vrouwen en kinderen in luchtige rijen gestapeld. welke door rietmatten worden afgeschermd tegen weersinvloeden. Na drogen worden de stenen gebakken in al dan niet permanente ovens. Deze ovens worden gestookt met hout of turf. In Zeeland bevatte deze turf of darinck veelal zout. Bij de verbranding sloeg dit zout als prachtig groen glazuur neer op de aan de buitenkant van de steenstapel (tas) liggende stenen. Opgravingen van veldovens geven een gevarieerd beeld van hun vormen: ronde in het poelgebied hij 's-Heer Abtskerke met een doorsnedevan circa 5 meter (waarschijnlijk daterend uit de 16de eeuw), een langwerpige in Axel. Het hier aangetroffen steenformaat duidt op een gebruik in de 15de eeuw. Opgravingen van het Schepenhuis en het Hof van de heren van Axel duiden op bouwactiviteiten in juist die periode. In het algemeen zullen de stenen benodigd voor de bouw van de vele kastelen, kerken, poorten, stadsmuren en dergelijke in ter plaatse gelegen veldovens zijn gebakken. Aan veel gebouwen treft men de zogenaamde Zeeuwse moppen met hun soms groen geglazuurde kanten aan. Soms zijn deze stenen op een kunstzinnige manier verwerkt.
Van enkele Zeeuwse plaatsen zijn schriftelijke gegevens uit de middeleeuwen bekend. In Tholen wordt in 1341 een tegelrie vermeld (vgl. tiggel=steen) en in 1400 is er sprake van een stuk land, waaruit klei gewonnen wordt om de grote kerk te bouwen met de naam 'Ticelry meedt'. De stadsbakkerij van Zierikzee leverde in 1342 de stenen voor het Gravensteen. In de Middelburgse stedelijke 'tegelrie' werden naast bakstenen ook daktegels vervaardigd. Deze daktegels zijn bij verscheidene opgravingen aangetroffen: platte dakpannen met aan de bovenzijde een nok en een Spijkergat, aan de onderzijde meestal een strook glazuur. Bij opgravingen op het kasteelterrein van Maelstede te Kapelle zijn driehoekige bolle dakpannen aangetroffen die voor afdekking van de hoeken dienden. Er zijn geen aanwijzingen dat er in Zeeland op enigszins grote schaal wand- of vloertegels zijn gefabriceerd.
Naast het betrekken van steen uit plaatselijke ovens is al vroeg sprake van aanvoer van elders. Zo werden hij herstelwerkzaamheden aan de Windenburg te Dreischor stenen aangevoerd uit Kats en Rotterdam. In Brouwershaven is in 1541 de belasting op kleine IJselsteentjes afwijkend van die op 'dubbele Waelgerse steen'. Uit de Middelburgse keuren blijkt dat in de 16de eeuw op Walcheren vrij veel steen werd gebakken die naar elders werd uitgevoerd. In Bergen op Zoom is meermalen sprake van aanvoer van 'Zeeuwse brikken'. Toen door de intensievere scheepvaart het vrachtvervoer steeds goedkoper werd, werd de Zeeuwse baksteen praktisch geheel verdrongen door de goedkopere Hollandse steen. Toch bleef vooral op Walcheren en in Zeeuws-Vlaanderen de baksteenindustrie tot in de 20ste eeuw van belang. In Middelburg bleef de fabriek aan de Nieuwlandse dijk tot 1903 stenen en pannen fabriceren. In 1870 werden in de Oranjepolder tijdelijke ovens opgericht voor plaatselijke bouwactiviteiten. Vooral in Zeeuws-Vlaanderen zijn op diverse plaatsen gedurende kortere of langere tijd steenfabrieken in bedrijf geweest. De bekendste hiervan is de N.V. Aardenburgsche Steenfabriek. In 1905 werd deze gesticht door J. H. Trapman en P. J. Timmerman. Bedroeg de produktie voor de Tweede Wereldoorlog 1,5 miljoen stenen, door verbeterde produktiemethoden verdubbelde dit aantal na de oorlog. Er werden naast strengpersstenen in Waal- en Vechtformaat ook steeds zeer fraaie handvormstenen gefabriceerd. Ten behoeve van de restauratiewerken werden ook kloostermoppen gebakken. De benodigde klei werd gedeeltelijk verkregen door het afgraven van een binnendijk. In 1980 stortte een groot deel van de woningbouwmarkt in. Op 24 december doofden de vuren en nadat een deel van de voorraden verkocht was werd de fabricage in oktober 1981 gestopt.
AUTEUR
J.A. Trimpe Burger
LITERATUUR
Baksteengids I tm IV, uitgave 'De Ned. baksteenindustrie J. Hollestelle, De steenbakkerij in de Nederlanden. R. Willemsen, Steenfabrieken in Zeeuwsch-Vlaanderen.