Rooms-katholieke Landarbeidersbond ‘st. Deusdedit’
Rooms-katholieke Landarbeidersbond ‘st. Deusdedit’ |
---|
De Rooms-katholieke landarbeidersbond ‘St. Deusdedit’, genoemd naar een paus en heilige uit de zevende eeuw, werd in 1904 in Noord-Holland gesticht. Vanaf 1911 heette zij officieel Nederlandsche R.K. Bond van Bloemist-, Tuin-, Veen- en Landarbeiders ‘St. Deusdedit’.
Na de Tweede Wereldoorlog werd de naam veranderd in Nederlandsche Katholieke Bond van werknemers in de Agrarische bedrijfstakken.
In Zeeland werd in 1916 in korte tijd een serie afdelingen van St. Deusdedit opgericht in Oost-Zeeuws-Vlaanderen. Eerst te Groenendijk en binnen enkele weken ook te Ossenisse, Boschkapelle, Stoppeldijk, Hulst, Lamswaarde, Hengstdijk, Graauw, Nieuw-Namen en Clinge. Voortaan zou van arbeiderszijde met de boeren-werkgevers (plaatselijk) worden onderhandeld over de lonen en de arbeidsvoorwaarden. Net als bij andere vakbonden betaalden de leden contributie (aanvankelijk 19 cent per maand) en zij kregen een uitkering bij werkloosheid. De plaatselijke afdelingen hadden een geestelijk adviseur, dikwijls de dorpspastoor of de kapelaan. Bondsleden kregen het blad De Rooms-Katholieke Landarbeider.
St. Deusdedit boekte meteen resultaten in Zeeuws-Vlaanderen, waar de lonen van de landarbeiders met één à anderhalve gulden per dag heel wat lager lagen dan elders in Nederland. De bond ging over op actie die gericht was op loonsverhoging en vroeg twee gulden per dag in de zomer en f 1,75 in de winter. In Groenendijk, Boschkapelle en Stoppeldijk, waar de bond sterk was, werd die loonhoogte ook inderdaad spoedig bereikt. Te Graauw ontstond een gespannen situatie en werd een staking aangekondigd. Door bemiddeling van de geestelijk adviseur van de rooms-katholieke werkgeversvereniging werd een compromis bereikt: acht maanden twee gulden per dag en vier maanden anderhalve gulden. In andere plaatsen volgde na moeizame onderhandelingen over het algemeen hetzelfde resultaat als te Groenendijk en Boschkapelle. Ossenisse, waar geen afdeling van St. Deusdedit meer was, hield het lage loon.
Verder organiseerde St. Deusdedit op 15 augustus 1917 een bijeenkomst tegen kinderarbeid in de landbouw. Deze bijeenkomst te Hulst werkte tegelijkertijd als propagandabijeenkomst voor de bond zelf. Zo’n 1.500 mensen luisterden naar een speech van A.J. Loerakker, de voorzitter van het landelijke St. Deusdedit.
Vooral door tegenwerking van de boeren ter plaatse werden de afdelingen in Hulst, Clinge, Nieuw-Namen en Ossenisse in de loop van 1916, 1917 of 1918 ook weer opgeheven. Soms weigerden de landbouwers elk overleg met de bondsvertegenwoordigers. Het kwam ook voor dat zij de activiteiten van St. Deusdedit in een kwaad daglicht stelden. Een enkele keer kregen de bondsleden zelfs ontslag of zij werden op een andere manier onder druk gezet om de bond te verlaten.
De houding van de dorpspastoor bepaalde in grote mate of een afdeling zich kon handhaven of niet. Zeker in het bisdom Breda was de tegenwerking van die zijde tegen St. Deusdedit sterk. Zo’n 85 procent van de priesters in het bisdom waren boerenzonen en de andere vijftien procent zonen van middenstanders en intellectuelen. Geen enkele arbeiderszoon was rond 1920 priester in het bisdom, hooguit waren zij priester in een congregatie. ‘Al die boerenpastoors waren tegen arbeidersbonden,… Gewoon tegen. Wat wij aan tegenwerking gehad hebben!’, aldus H.J. Kuiper die namens St. Deusdedit propaganda maakte in Zuid-Nederland.
De tegenwerking bestond er ten dele uit dat er bij het bisdom geklaagd werd over de zogenaamde opruiende activiteiten van St. Deusdedit. Dat leidde er onder andere toe dat het hoofdbestuur van de bond aan de bisschop toezegde dat er geen bondsafdeling opgericht zou worden zonder dat er vooraf overlegd was met de plaatselijke pastoor. Het kwam nogal eens voor dat een pastoor door de boeren onder druk werd gezet wanneer zo’n oprichting aan de orde was. Bondsbestuurder A.J. Loerakker moest soms ingrijpen via bisschop Hopmans (van Breda) om de zaak in de juiste banen te leiden.
Het hele dorp stond op stelten wanneer je probeerde in zo’n dorp in Zeeuws-Vlaanderen of Brabant een bondsafdeling te stichten, aldus H.J. Kuiper.
‘Wanneer ik via plaatselijke mensen propagandacirculaires liet verspreiden en vergaderingen ging houden, mocht ik dat aanvankelijk wel doen in het patronaatsgebouw, in het gebouw van de parochie. Daar sprak ik dan op basis van Rerum Novarum [de pauselijke encycliek uit 1891 waarin vakorganisatie voor rooms-katholieken wenselijk werd genoemd], maar vooral ook hekelde ik de sociale toestand, want de landarbeiders moesten toen werken voor loontjes van zestien à achttien cent per uur, en dan alleen als het werkbaar weer was. Want als het regende of als er sneeuw of ijs was of als het vroor, dan hadden die mensen niets. Ik oefende daar natuurlijk kritiek op uit en daarom werd ik uitgemaakt voor opruier, anarchist, socialist, bolsjewiek en weet ik allemaal wat. Dat leidde ertoe dat de katholieke lokaliteiten in het bisdom Breda voor mij en mijn collega’s verboden werden, maar dat is tot viermaal toe ook weer ingetrokken’
Ook Kuiper zelf nam blijkbaar over deze kwesties contact op met bisschop Hopmans, die hem dan ter wille was.
H.J. Kuiper stichtte in de jaren 1919 tot en met 1921 diverse afdelingen van St. Deusdedit in Zeeuws-Vlaanderen. Eén ervan was de afdeling in Westdorpe die in september 1919 opgericht werd. De afdeling had 160 leden, waarvan er zo’n 100 ’s winters tijdelijk op de bietsuikerfabriek in Sas van Gent werkten. Een week na de oprichting wist Kuiper al mee te praten met de directie van de suikerfabriek over de tarieven bij het werk.
In dezelfde periode direct na de Eerste Wereldoorlog, zeker vanaf 1920, verlaagden de boeren in Oost-Zeeuws-Vlaanderen de lonen van de landarbeiders echter weer.
In 1927 kreeg St. Deusdedit ook afdelingen in Aardenburg en Sint-Kruis in West-Zeeuws-Vlaanderen. Aanleiding voor de oprichting te Aardenburg was een door de boeren afgekondigde loonsverlaging van 25 cent per dag (van f 1,75 tot f 1,50 per dag in de winter). Eén van de oprichters, Rudolf van de Voorde, kreeg bij geen enkele boer nog werk en moest zijn lidmaatschap opzeggen omdat hij feitelijk geen landarbeider meer was. Ook de andere bestuursleden hadden moeite om aan werk te komen. Maar de loonsverlaging werd al snel teruggedraaid en na enige tijd was het loon weer twee gulden per dag.
Met de toename van de werkloosheid door de economische crisis vanaf 1929 werd toetreding tot een bond (vanwege de werklozenkas) voor landarbeiders aantrekkelijker. In de eerste helft van de jaren dertig hadden de meeste Zeeuwse dorpen met een flinke rooms-katholieke bevolkingsgroep dan ook een afdeling van St. Deusdedit.
In het midden van de jaren dertig begon St. Deusdedit actief samen te werken met haar protestants-christelijke en socialistische tegenhangers, de Nederlandsche Christelijke Landarbeidersbond en de Nederlandschen Bond van Arbeiders in het Landbouw- en zuivelbedrijf in de voorfase van het overleg (per dorp of per regio) met de organisaties van de boeren-werkgevers. In 1934 was er een scherp conflict tussen de drie landarbeiderbonden en de boerenorganisaties. De eersten meenden dat de regeringssteun aan de landbouw waarin bij de Tarwewet was voorzien, ook ten goede moest komen aan de personeelsleden van de agrarische bedrijven. De hierdoor veroorzaakte stakingsdreiging in Zuid-Nederland (waar juist veel aanhang woonde van de confessionele regeringspartijen) leidde tot de uitvaardiging van de ‘Landbouwcrisisorganisatiebeschikking 1934 II’ die alle boeren die rijks crisissteun ontvingen, verplichtte tot erkenning van de drie grote landarbeiderbonden als overlegpartner en tot aanvaarding van verplichte arbitrage wanneer het niet lukte om plaatselijk te komen tot een collectief contract.
Deze beschikking luidde in feite de overwinning van de landarbeiderbonden in, die in delen van Zeeland nog steeds niet door de boerenorganisaties als onderhandelingspartner waren erkend. Het aantal Collectieve Arbeidsovereenkomsten (CAO’s) steeg en arbeidsconflicten werden voortaan vrijwel altijd met behulp van arbitrage (meestal door rijksbemiddelaars) opgelost. In 1911 was er nog geen enkele CAO in de agrarische bedrijfstak geweest, in 1933 waren er 169 Collectieve Arbeidsovereenkomsten die golden voor 7.734 ondernemingen en 31.796 werknemers. Per 1 juni 1940 golden er 250 CAO’s in de landbouw (met plaatselijke dan wel regionale geldigheid) voor 40.499 ondernemingen en 100.920 werknemers.
Vanaf 1941 waren de contracten voor de landarbeiders in heel Zeeland eender; zij werden door het bezettingsbestuur dwingend opgelegd. Vanaf 1945 werd over de CAO’s centraal onderhandeld tussen de drie landarbeiderbonden en de boerenorganisaties en daarmee waren de lonen en arbeidsvoorwaarden geen aanleiding meer tot controverses tussen de boeren en arbeiders op plaatselijk niveau. Ook de CAO’s van na 1945 golden voor heel Zeeland.
In 1968 mislukte het overleg op landelijk niveau en ging men over tot onderhandelingen per provincie.
In de Zeeuwse afdelingen ging het aantal leden in de jaren zestig vrij sterk achteruit doordat heel wat arbeiders uit de landbouw traden naar aanleiding van enerzijds de komst van industrie en anderzijds de toenemende mechanisatie van het boerenbedrijf.
St. Deusdedit heette, na een fusie, vanaf de jaren zeventig Rooms-Katholieke Bond voor Arbeiders in de Agrarische, Voedings- en Genotmiddelenindustrie (AVG).
AUTEUR
Jan Zwemer, 2013.
BRONNEN
P.R.M. Kroes, ‘De komst van Sint Deusdedit’, in: Bulletin van de Oudheidkundige Kring ‘De Vier Ambachten X/2 (1991) 1-8.
http://zoeken.zeeuwsebibliotheken.nl/?itemid=|library/vubissmart-zeeland|1132732
H.J. Kuiper, Om recht en waardigheid. Herinneringen van een katholiek vakbondsman, (Nijmegen, 2002).
http://zoeken.zeeuwsebibliotheken.nl/?itemid=|library/vubissmart-zeeland|1458368
Provinciale Zeeuwsche CourantI, 10 mei 1968 en PZC 12 december 1977 www.krantenbank.nl