Renatus Stenhuis/EvZ1982-1984
(Groningen ca. 1713 - Leiden ca. 1791). Predikant. Studie te Groningen. Na hulpprediker te zijn geweest in Goes, werd hij garnizoenspredikant op het fort Liefkenshoek, dat toen behoorde tot de classis Tholen. Hij was geen krachtige figuur en waarschijnlijk waren er op zijn ambtswerk velerlei aanmerkingen te maken, wat nog verergerde door ziekte en overlijden van zijn vrouw. Men wilde hem zijn tractement niet uitbetalen, waardoor hij in financiële moeilijkheden geraakte. Tot tweemaal toe deed hij een greep in de kas van de diaconie, die door hem werd beheerd, en legde dan een schuld bekentenis in die kas. Dit kwam aan het licht in 1750 en '51, bij het afhoren van de rekening, waarbij ook twee Statenleden, die waren aangewezen door het Collegium Qualificatum in Liefkenshoek, tegenwoordig waren. De ontwikkeling van deze zaak toont aan hoezeer de kerk toen leefde in afhankelijkheid van de Staten en hoe dezen een predikant konden maken of breken. Het hielp Stenhuis niet dat hij erop kon wijzen dat hij meer aan achterstallig tractement moest ontvangen dan hij had genomen uit de kas. De twee Statenleden klaagden hem aan hij Gecommitteerde Raden van Zeeland, waartegen de classis Tholen heftig protest heeft aangetekend, omdat zij dit een kerkelijke zaak vond. Op 24 oktober 1754 werd Stenhuis door Gecommitteerde Raden in zijn bediening geschorst. Het jaar daarop werd hij streng gevonnist. Hij werd uit zijn ambt ontzet en aan een paal gebonden moest hij worden gegeseld en op zijn knieën aan God en de justitie om vergiffenis smeken, wat de volkomen beursgeslagen man ook heeft gedaan. Voorts moest hij alle kosten van de procedure betalen. Bovendien kreeg hij een stevige geldboete, veel meer dan zijn schuld. Deze was ten bate van de diaconie kaste Liefkenshoek. Hij bleef een gevangene. Uit Zeeland werd hij verbannen en zijn bezittingen werden verkocht. De classis Tholen is voortdurend blijven protesteren, echter zonder resultaat. Josua van Ieperen, toen predikant op het fort Lillo, is persoonlijk voor hem ingesprongen. De Gecommitteerde Raden wilden Stenhuis kwijt. Als busschieter werd hij in 1756 aangemonsterd op een schip van de V.O.C.. Aan de classis bleef niets anders over dan hem een attestatie en getuigenis mee te geven. De kerkeraad van Batavia had, gezien deze attestatie geen reden hem niet tot de predikdienst toe te laten. Na twee jaar waren hij en zijn kinderen, die varende voor de V.O.C. de kost hadden moeten verdienen, weer in Nederland terug met een loffelijke getuigenis van de kerkeraad van Batavia. Heimelijk is hij geldelijk gesteund vanuit alle classes van Zeeland. Voor de Staten en hun Gecommitteerde Raden, is het gebeuren met Stenhuis, waarin persoonlijke tegenstellingen een rol hebben gespeeld, een donkere bladzijde.